Blog Layout

Genderdiverse jongeren: een docentenperspectief

Imke De Graaf • apr. 10, 2023

Een half jaar geleden heb ik voor het eerst online mijn zorg geuit over het ontbreken van een gesprek onder onderwijsprofessionals over de ontwikkelingen rondom genderdiversiteit en een passend antwoord daarop van scholen. De informatie die voorhanden is, leek tot voor kort eenzijdig en beperkt. Inmiddels wordt meer ruimte geboden voor kritische vragen bij de ontwikkelingen, zoals een paar weken geleden in de Volkskrant. Wat mij betreft terecht; met name waar het gaat om de medicalisering van genderdiverse jongeren sta ik met mijn voet op de rem. In mijn ogen zijn er nog te veel vragen om nu al stellige antwoorden te geven over wat goed is voor jongeren met gendertwijfels. Een aantal van die vragen wil ik hier stellen, vanuit mijn rol als docent. Ik heb de antwoorden niet, maar hoop een gesprek op gang te brengen. We moeten het met elkaar hebben over een mogelijke reactie op ontwikkelingen rondom gender en ik geloof dat onderwijsprofessionals, dag in dag uit tussen de tieners, onmisbaar zijn in het debat hierover. Wij zien in de klas de langzaam verschuivende normen en de plotselinge trends. Ons werk bestaat elke dag uit het begeleiden van jongeren naar meer autonomie, uit het zoeken naar de balans tussen vrijheid en verantwoordelijkheid, uit ruimte maken voor het individu zonder het groepsproces uit het oog te verliezen. Onder onze ogen vindt de identiteitsontwikkeling plaats.


Gendertwijfel als symptoom

De afgelopen jaren is het aantal jongeren met genderdysfore gevoelens sterk toegenomen, zonder dat duidelijk is waarom. Ook verschilt de groep tieners die zich de laatste 15 jaar bij genderklinieken meldt van de jongeren die ze daar gewend waren te zien. Het gaat nu vooral om geboren meisjes die voor de puberteit niet aangegeven hebben onvrede te ervaren met hun geboortegeslacht en die relatief vaak met psychische problemen kampen. Hoe komt dat? Is dit een emancipatiegolf van transgender jongeren of speelt er (ook) iets anders? Welke sociaal-culturele ontwikkelingen kunnen helpen deze trend te duiden? Voor jongeren bij een genderkliniek om hulp vragen zitten ze op school. Daar, in of juist buiten de groep, borrelen de gendervragen op. Hebben we de laatste decennia dingen zien veranderen in het onderwijs die de toename van jongeren die in transitie willen mede kunnen verklaren? Wat is er anders aan het leven van tieners nu dan aan de schooltijd van hun ouders?


De verschillen zijn enorm. Eindeloos veel meer keuzemogelijkheden, sociale media die je non-stop vragen zichtbaar en succesvol te zijn en continu de nadruk leggen op het uiterlijk en een niet-aflatende informatiestroom die ontspannen moeilijker maakt. Jongeren werken meer en voelen druk om naast school en bijbaan een rijk sociaal leven te leiden[i]. Uit onderzoek blijkt dat ze door dit alles een toegenomen prestatiedruk ervaren[ii]. Daar komt bij dat we met z’n allen een hogere geluksnorm zijn gaan hanteren[iii]: goed in je vel zitten en genieten is de norm geworden. De puberteit is een periode die gepaard gaat met zoeken, worstelen en heftige emoties. Het kost ouders, onderwijsprofessionals en jongeren zelf meer moeite om deze zoektocht de tijd te geven. Er wordt sneller hulp geboden en gezocht, wat van invloed is op de weerbaarheid en autonomieontwikkeling van jongeren. Het vertrouwen in het eigen vermogen om met twijfel, tegenslag en lastige emoties om te gaan lijkt af te nemen.


Vooral biologische meisjes vallen in onderzoeken op vanwege verminderde levenstevredenheid en ervaren prestatiedruk[iv]. Zou het kunnen dat de overgangsfase van een aseksueel kind naar een seksueel wezen de spanning doet toenemen? Zou het kunnen dat deze veeleisende maatschappij voor sommige meisjes zo onleefbaar lijkt, dat ze niet op durven groeien? En dat ze de angst voor de volwassenheid en het bijbehorende lichaam verwarren met twijfels over hun gender? Zou het kunnen dat ze geloven dat een volwassen vrouw een bepaald lichaam, bepaalde verlangens, bepaalde gevoelens, interesses en vaardigheden moet hebben die ze niet in zichzelf herkennen? Voelen ze zich een jongen, of non-binair, of zou het kunnen dat een deel van hen vooral voelt dat ze niet die vrouw kunnen of willen worden?


De prestatiedruk en de hoge geluksnorm gaan hand in hand met de maakbaarheidsgedachte: als je iets heel graag wil en je werkt er hard voor, dan kun je het krijgen. In het onderwijs is dat zichtbaar in het sterk gestegen aanbod van bijlessen. Met de juiste ondersteuning kan iedereen naar het hoogst haalbare streven, waarmee dan vaak een theoretische opleiding bedoeld wordt. Tegelijkertijd helpen steeds meer diagnoses te verklaren waarom iemand ondanks hard werken de norm niet haalt. Ook hier zie je een stijgend onvermogen om te verdragen dat het leven soms moeilijk is en dat niet voor elk probleem een oplossing voorhanden is. Zou het maakbaarheidsdenken een rol kunnen spelen bij de meisjes in psychische nood die om een geslachtsverandering vragen? Het brengt een veelheid van gecompliceerde gevoelens zonder duidelijke oorzaak of oplossing terug tot een probleem met een naam en een behandelplan. Maak mij anders. Of: laat mij opnieuw beginnen, als iemand zonder tegenstrijdige emoties, zonder een lichaam dat niet van mij lijkt, zonder dat constante gevoel anders te zijn dan al die klasgenoten die het aan de buitenkant lijken wel te kunnen. Relatief veel meisjes die in transitie willen gaan hebben autisme. Aansluiting vinden bij leeftijdgenoten en omgaan met alle veranderingen in de puberteit is voor deze leerlingen bovengemiddeld moeilijk. Online en op school zie je dat genderdiverse scholieren veel steun bij elkaar vinden, wat aantrekkelijk kan zijn voor wie eenzaam is.

 

The Dutch Protocol en keuzevrijheid

Eén van de moeilijkste dingen in het genderdebat van nu is de vraag of het medische traject dat ‘the Dutch protocol’ genoemd wordt, en dat in Nederland ontworpen is om kinderen die van jongs af aan kampen met genderincongruentie te helpen, ook ingezet mag worden bij de heel andere en veel grotere groep tieners die zich nu meldt bij genderklinieken. Deze nieuwe groep verschilt zoals gezegd op een aantal punten van de eerste groep en voldoet daarmee niet aan de criteria die zijn opgesteld voor ‘the Dutch protocol’. Veel jongeren krijgen de behandeling toch, al weten we niet waardoor er ineens zoveel biologische meisjes van geslacht willen veranderen en wat de langetermijneffecten van de behandeling zijn. Wat we wel weten is dat het medische traject zeer ingrijpend is en voor een groot deel onomkeerbaar. Als een jarenlange behandeling met hormonen en eventueel chirurgische ingrepen blijkt niet tot verlichting van de klachten te leiden, noemt kinderpsychiater Annelou de Vries dat in het hierboven genoemde artikel uit de Volkskrant ‘een aanvaardbaar risico’, omdat er ook jongeren wel baat hebben bij de behandeling. Tevens benadrukt ze het recht op zelfbeschikking dat steeds belangrijker wordt. Ze wil als behandelaar ‘niet meer aan de poort staan om jongeren tegen te houden’. Van jongeren in de brugklasleeftijd wordt daarom ‘informed consent’ gevraagd: willen ze, eenmaal op de hoogte van alle risico’s, voor zover die bekend zijn, aan de behandeling beginnen? Ik denk aan de laatste ouderavond, waarin ik vertelde dat de consequenties van je keuzes voor pubers een beetje lijken op de kleine lettertjes onder een aanbod dat te mooi lijkt om waar te zijn. Met het oog op wat je heel graag en nu meteen wil is dat iets waar je graag en makkelijk overheen leest. Ze zijn nog niet klaar om het hele contract met evenveel aandacht te lezen. Ik denk ook aan mijn laatste teamvergadering, waarin we voor de honderdste keer met elkaar praatten over hoeveel keuzevrijheid een vijftienjarige aankan, wanneer je als mentor je leerlingen desnoods fouten laat maken om van te leren, en wanneer je ingrijpt. Niet iedereen zag dat hetzelfde, maar over een ding waren we het wel eens: we moesten in de brugklas beginnen met kleine stapjes.

 

Veilig experimenteren 

Ik geef les op een grote streekschool in het zuiden van het land. Onvergelijkbaar met het progressieve 4e Gymnasium in Amsterdam, dat laatst het onderwerp was van een artikel over veiligheid en genderidentiteit. Toch spelen bij ons dezelfde vragen. Wat doe je met kleedkamers, met de slaapregeling tijdens reizen, met pronouns? Wat doe je als een kind om andere pronouns vraagt, maar ouders het niet mogen weten? Of als één ouder het vraagt en de ander het verbiedt? Of als je merkt dat alles rondom het thema gender een bepaalde aantrekkingskracht heeft op kwetsbare leerlingen, waarbij niet het persoonlijke proces maar het groepsgevoel leidend lijkt te zijn? Elk kind verdient aandacht voor zijn zoektocht, maar het ontbreekt op school aan kennis en vaak simpelweg aan tijd. En zo ontstaan onwenselijke situaties, waarin scholen met de beste bedoelingen verkeerde beslissingen nemen, zoals de naam en voornaamwoorden van een kind aanpassen zonder medeweten van ouders (een voorbeeld uit het artikel). Op mijn vraag hoe hiermee om te gaan schreef de Stichting School & Veiligheid, die hierin adviseert: ‘In het algemeen zeggen we dat wanneer leerlingen vragen om andere pronouns, dat de school hierin meegaat. Het is belangrijk dat de leerling zich gezien en gehoord voelt in de zoektocht naar identiteit. Het kan zijn dat de zoektocht naar genderidentiteit een fase is en die mag er, net zoals de zoektocht naar andere vormen van identiteit (alto/skater), gewoon zijn. Je zorgt voor veiligheid als een leerling in deze zoektocht kan experimenteren.’ Ik vraag me af of meegaan in de pronouns een voorwaarde is voor een leerling om zich gezien en gehoord te voelen. Kan het ook gezien worden als een sociale interventie die de vrijblijvendheid van de zoektocht beperkt? Wordt de drempel om een relatie te verbreken hoger als de uitnodigingen voor de bruiloft de deur uit zijn? Ik denk het wel. Iedereen vragen je anders te noemen en daar dan op terugkomen is in mijn ogen onvergelijkbaar met van kledingstijl wisselen. Een neutrale houding heeft mijn voorkeur: luisteren, belangstelling tonen, het zoeken stimuleren, maar zonder in gedrag te sturen. Mij lijkt het goed om als school te beslissen alleen pronouns aan te passen als een leerling extern begeleid wordt in zijn genderzoektocht, zodat passende aandacht voor de individuele situatie gewaarborgd is.

 

Lessen rondom gender 

Er zijn niet alleen steeds meer jongeren die zich niet thuis voelen bij hun geboortegeslacht, het aantal genderidentiteiten neemt ook toe. Met andere woorden, de ervaring van transgender personen verandert, en daarmee ook de manier waarop ze hun lichaam ervaren. We hebben nu leerlingen die aangeven non-binair, agender of genderfluïde te zijn. Genderidentiteit wordt beschreven als een hoogstpersoonlijk, diepgevoeld weten, en tegelijkertijd weten we inmiddels dat het niet per se een permanent iets is, maar ook per persoon met de tijd kan veranderen[v]. Dat geldt zeker voor wie nog volop in ontwikkeling is. Het naast elkaar gebruiken van geslacht en genderidentiteit zoals in de Gender Unicorn of de Genderkoek kan  in mijn ogen de idee versterken dat er twee dingen zijn die wel of niet bij elkaar kunnen passen en de discrepantie die de basis vormt van genderincongruentie wordt daarmee verschoven van iets tussen individu en omgeving naar een intern conflict. Ik voel er dan ook weinig voor mijn leerlingen te leren hoeveel soorten genderidentiteit er zijn, zodat ze zich kunnen gaan afvragen welke het beste bij hun ervaring past. Ik zet liever in op een ruime, flexibele zelfbeleving die bijdraagt aan zelfacceptatie van binnen- en buitenkant. Wat mij betreft liever geen les over de Gender Unicorn, maar wel een over genderrollen en -verwachtingen. Je mag de baan kiezen die je leuk lijkt, de kleren aantrekken waar je je fijn in voelt en verliefd worden op wie je wil. Ik wil mijn leerlingen graag net zo lang laten zien dat er in verschillende lichamen verschillende talenten, verlangens en interesses huizen tot er niet meer in termen van een discrepantie gedacht wordt. Zodat geen enkele jongere uit angst voor sociale risico’s voor een medisch traject kiest, zoals ervaringsdeskundige Valentijn de Hingh laatst hier beschreef.

 

Zolang de mogelijkheid bestaat dat minderjarigen een geslachtsverandering ondergaan omdat ze denken dat er geen plaats is voor hen in deze wereld, is er werk aan de winkel op school. Gendernormen kunnen veranderen als we ze vaak genoeg ter discussie stellen. Het is onze taak als onderwijsprofessionals om de toekomst mee vorm te geven door wat we onze leerlingen meegeven. Je hebt geen haast. Je mag zoeken, naar jouw manier en jouw weg. Je mag het moeilijk vinden. Je mag jezelf zijn.

 


[i] Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (2018). Over bezorgd. Knellende verwachtingen en eenzijdige maatstaven. Den Haag: RVS. Sociaal Economische Raad (2019). Hoge verwachtingen. Kansen en belemmeringen voor jongeren in 2019. Den Haag: SER.

[ii] Zie Schoemaker e.a. (2019). Mentale gezondheid van jongeren. Enkele cijfers en ervaringen. Bilthoven: RIVM/ Trimbos instituut/Amsterdam UMC; zie ook RIVM (2018). Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV). De mentale druk op jongeren lijkt toe te nemen. Bilthoven: RIVM (https://www.vtv2018.nl/druk-op-jongeren).

[iii] Van Yperen, T., Van de Maat, A., & Prakken, J. (2019). Het groeiend jeugdzorggebruik: Duiding en aanpak. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

[iv] Kleinjan, M., Pieper, I., Stevens, G., Van de Klundert, N., Rombouts, M., Boer, M. & Lammers, J. (2020). Geluk onder druk? Onderzoek naar het mentaal welbevinden van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut

[v] Annelou de Vries in een interview voor de podcast Gender: A Wider Lens, episode 66, 1:18:52 ‘I think we used to think as gender incongruence is something permanent and persistent and therefore for always. But when we are now talking about fluidity and maybe there are parts in your life, when you're gender dysphoric and maybe that's something that changes. I mean, that's of course worrisome, since some of the medical steps aren't so easy to reverse.’


Dit delen:

door Imke De Graaf 17 mrt., 2024
Ik heb het afgelopen jaar minstens vijf jongeren onder de 21 gesproken die met afgrijzen hun verjaardag dichterbij zagen komen. Twee daarvan waren mijn eigen kinderen. Niet vanwege twijfels over het soort feestje, de gastenlijst, playlist of outfit, maar vanwege de te snel naderende Toekomst. ‘Straks ben ik 18! 18! En ik weet nog niet eens wat ik wil gaan doen!’ ‘Ik word 20! Ik krijg het er gewoon benauwd van, ik wil het echt niet!’ De toekomst hangt samen met Grote Keuzes (studie, baan, partner, woonplaats) en Moeilijke Dingen (studieschuld, woningnood, technologische innovaties die de arbeidsmarkt sneller veranderen dan we kunnen bijbenen). Het maakt niet uit hoe vaak mijn collega’s en ik zeggen dat de meeste loopbanen geen rechte lijnen zijn en dat een studiekeuze EEN keuze is, niet DE keuze die de rest van je leven bepaalt. De behoefte aan houvast is zo groot dat leerlingen nog net niet smeken om een briefje met daarop hun naam en de studie, onderwijsinstelling en stad die het moeten worden. Eerder deze week sprak ik een mentorleerling die een meeloopdag had gedaan en niet genoeg had gevoeld. Hij had gehoopt op een golf van enthousiasme die zekerheid bracht. De golf was er niet geweest en nu twijfelde hij weer. ‘En ik heb ook nog geen Plan B!’ riep hij, paniek in zijn stem. De studietijd is allang geen periode meer waarin je op eigen benen leert staan, waar je weg van de veiligheid van thuis leert wie je bent en wat je kunt en langzaam een pad ziet opdoemen in de mist. Niet in de ogen van veel jongeren tenminste. Enerzijds wonen ze, vaak noodgedwongen, te lang onder papa en mama’s vleugels, anderzijds worden ze al in hun examenjaar aangemoedigd te netwerken via social media, hun competenties toe te voegen aan hun cv en onderscheidend vrijwilligerswerk te overwegen. Je traint de F-jes niet omdat je elke dag zin hebt in voetballen, maar om je maatschappelijke betrokkenheid en coachingsvaardigheden op LinkedIn te kunnen zetten. Je baan bij de supermarkt betaalt je biertjes, maar zegt ook iets over je klantvriendelijkheid of leiderschapskwaliteiten. Hopelijk is het allebei. Heb je er lol in en leer je er iets van. Wat mij stoort is de meritocratische manier van kijken die onze jongeren van ons leren: alsof de som van je vaardigheden, inzet en prestaties bepaalt of je ‘goed bezig’ bent, of zelfs hoe goed je bent. Het economische narratief dat onze blik bepaalt definieert ervaringen. Het ene schoolvak is belangrijker dan het andere, ‘want je kunt er later meer mee’. En dat geldt ook voor bijbaantjes, hobby’s en verenigingen waaraan je je tijd besteedt. Het idee dat je allerlei ervaringen opdoet om zoveel mogelijk te leren over jezelf en wat bij je past, en dat je schooltijd en studietijd daar de ideale periode voor zijn, is voor veel jongeren verworden tot iets anders. Niet het uitproberen en het zoeken is hun opdracht, maar het verzamelen van een lijst vaardigheden en prestaties. Harder, better, faster, stronger. Een onderzoeksrapportage met die titel beschreef vorig jaar de risicofactoren van prestatiedruk en stress onder jongeren. In het rapport wordt beschreven hoeveel jongeren zich overbelast voelen door de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen of die de maatschappij in hun beleving aan hen stelt. Ze zijn constant in competitie met anderen en met zichzelf; na elke genomen horde wacht een volgende. In de levensfase die draait om identiteitsontwikkeling is onzekerheid over je route normaal is, maar de prestatiegerichtheid van de maatschappij lijkt geen ruime te bieden voor een route met omwegen, en dus neemt de stress toe. We kunnen de wereld niet langzamer laten draaien. In de coronatijd ervoeren veel mensen hoe heilzaam een trager tempo was, maar inmiddels zijn we weer terug op het pre-pandemieniveau, als de filedrukte een graadmeter is. We kunnen wel genoeg andere dingen doen die goed zijn voor onszelf en onze kinderen. Door anders te kijken, en andere woorden te gebruiken voor wat we zien gebeuren, veranderen we de betekenis van ervaringen. In plaats van te denken in passief of actief, waarbij in onze maatschappij de actiestand altijd wint, kunnen we denken in aandachtig zijn of opbrengstgericht zijn. Bewust worden of onbewust handelen. Voor onszelf helpt het als we ‘niks doen’ reframen als reflectie, want zonder reflectie geen ontwikkeling. Zo zitten we anders op de bank, naar buiten te kijken, lopen we anders een blokje om. Voor onze kinderen en leerlingen helpt het als we ons eigen pedagogisch handelen aanpassen aan die andere manier van kijken, waarbij de tijd om te zoeken als zinvol wordt beschouwd. De tegenstelling wachten of ingrijpen wordt dan vertrouwen of beheersen. Natuurlijk zijn er momenten waarop je moet ingrijpen; opvoeden is ook sturen en begrenzen. Soms is opvoeden niks doen en dan is de houding waarmee je dat doet essentieel. Ongeduldig wachten ‘tot ze eens aan de gang gaan’ of erop vertrouwen dat er een zinvol innerlijk proces gaande is. Ik geloof dat het alle verschil maakt voor jonge mensen als hun opvoeders uitstralen dat zoek-tijd, twijfel-tijd, niks-tijd, gewoon tijd, soms precies is wat je nodig hebt om een volgende stap te kunnen zetten. Niet elke vorm van groei is zichtbaar of meetbaar. Een goeie tuinman trekt niet aan de planten maar geeft water en mest en wacht geduldig. We zijn de balans kwijt. Er is alleen de actiestand. Zelfs het niksen wordt actief ingevuld; al is het maar scrollend. Stoppen met doen is hartstikke moeilijk. Het leidt meteen tot onrust, ‘want het levert niks op.’ Onze kinderen leren niet zomaar de onrust te omarmen en de onzekerheid te verdragen. Ze leren het van ons, van wat wij doen en hoe wij op ze reageren. Nu de positieve afsluiter: je kunt er heel makkelijk mee oefenen, want je hebt er niets voor nodig, anders dan het besef dat je anders wil gaan kijken naar niksen. Voor jezelf, je kinderen of je leerlingen. En dan ga je gewoon het bos in: ogen en oren open, lopen maar. Staat je school niet in het bos, en wil je hier toch mee aan de slag? Dan heb ik ook werkvormen voor je om in de klas te gebruiken, om te starten met stilstaan en te praten over hoe dat is. De werkvormen zijn gebaseerd op Acceptance and Commitment Training (ACT). Kijk op www.act2go.nl De woordparen die ik hier gebruikt hebt, hoorde ik in de podcast Onderwijs leiden met hart en ziel #28, waarin pedagoog Joop Berding wordt geïnterviewd n.a.v zijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld . Ik kan de podcast van harte aanbevelen.
door Imke De Graaf 19 feb., 2024
Twee jaar geleden werkte ik als ACT-therapeut met een meisje dat was vastgelopen in 5 vwo. Een combinatie van prestatiedruk en een paar pittige levenshobbels hadden haar zo somber en angstig gemaakt dat ze nauwelijks meer naar school kon. De gedachte aan een examenjaar leidde alleen tot paniek. We gingen samen aan de slag. Ze leerde een beetje afstand nemen van de gedachten die haar maar niet met rusten lieten, over wat ze moest doen en wat er mis kon gaan. De hele dag voerde ze discussies met zichzelf in haar hoofd. De schaakbordmetafoor hielp haar: in je hoofd wordt de hele dag een potje schaak gespeeld. De zwarte stukken staan voor je sombere gedachten, de harde oordelen en het doemdenken. De witte stukken staan voor alles wat jij daar tegenin brengt, om jezelf ervan te overtuigen dat het wél kan, dat je toch je best doet. Je schaakt en je schaakt, verstrikt in de strijd. In plaats van te proberen te winnen met wit, kun je stoppen met schaken. Jij bent het schaakbord. Zie dat je je kunt terugtrekken in de positie van dat bord, dat er altijd is, hoe het spel ook verloopt. Vanuit die rustige observatorpositie kun je kijken naar het spel, zonder mee te doen. In Acceptance and Commitment Therapie heet dit defusie: je maakt je los van je gedachten. We oefenden met manieren om een paniekaanval op te vangen. Wat kun je doen als je de angst voelt komen? We maakten een mini-stappenplan, met ademhalingstechnieken en concrete oefeningen. Richting het einde van de therapie gingen we samen naar de bioscoop, zogenaamd, in de praktijkruimte. We zaten naast elkaar en keken naar een kale muur, voor een oefening die ‘De Film van Mijn Leven’ heet (van Gijs Jansen, uit How2ACT). De korte versie: ‘We hebben net de eerste helft van de film van je leven gezien. Het is nu pauze, we hebben er popcorn bijgehaald. We hebben scènes uit jouw leven gezien, scènes die iets laten zien over jou en over waarom je hier nu zit. Kun je iets noemen van wat we hebben gezien? Wat hebben we je zien doen? Als je zo naar die film kijkt, met jezelf in de hoofdrol, wat voel je dan? Welke gedachten komen er in je op? Snap je waarom de hoofdpersoon doet wat ze doet? Wat zou je tegen haar willen zeggen? De film gaat zo weer beginnen. Hoe hoop je dat de film verder gaat? Wat zou je de hoofdpersoon graag zien doen? Wat zou een mooie eindscène zijn? Een scène die maakt dat je met een goed gevoel de bioscoop uitloopt? Omdat je zeker weet dat de hoofdpersoon dan met vertrouwen de toekomst in kan? Waar is de hoofdpersoon dan en wat doet ze?’ Het antwoord op de laatste vragen luidde: ‘ik ga terug naar school en haal mijn diploma. En dan neem ik een tussenjaar waarin ik ga reizen. En als de aftiteling loopt, dan sta ik ergens op een tropisch eiland, op het strand!’ Deze oefening zorgt voor perspectiefverandering. Hij kan je met meer afstand en meer compassie laten kijken naar jezelf en je proces. Hij laat je nadenken over het gedrag dat hoort bij je waarden en dromen. Hij laat je zien wat mogelijk is. Vanmorgen kreeg ik deze foto van een mooie zonsopkomst ergens ver weg, met dit appje: daar ben ik dan!
MEER BLOGS »
Share by: