Hoe motiveer ik mijn puber?

Imke De Graaf • 20 januari 2016

Dos en don’ts in het omgaan met onderpresteerders

Als docent op een middelbare school zit ik elke dag tussen ‘de jeugd van tegenwoordig’. Die jeugd is even geweldig als divers. Er zijn er bij die zo hard werken dat ik medelijden met ze krijg, en er zijn er bij die geen fluit uitvoeren. Van de laatste categorie zie ik er elk jaar een paar stranden, maar de meesten redden het op de valreep toch. Na jaren onverschillig in de bank hangen gaan ze ineens werken. Omdat ze een studie gekozen hebben, omdat ze een ijverig vriendinnetje krijgen, of omdat ze uitgepuberd zijn. In de meeste gevallen komt het gewoon goed. En ik weet allang dat ik niet moet blaffen en preken als een leerling niet doet wat ik vraag. Een open vraag, zonder oordeel, werkt veel beter. “Mag ik je huiswerk even zien?” “Heb ik niet.” “Oh. Hoe komt dat?” Ik ben vaak blij geweest dat ik het gevraagd heb zonder zuchten en fronsen. Want soms komt er een antwoord dat ik niet verwacht. En anders investeer ik met deze houding in mijn relatie met de leerling. Of ik wel of niet consequenties verbind aan het niet maken van huiswerk staat daar los van.

Maar dan als moeder. Hoe oneindig veel moeilijker om als moeder zo te reageren! Als moeder ben ik zo betrokken bij mijn kinderen, dat ik het een hele klus vind mijn oordeel te parkeren als een van hen thuiskomt met een onnodige onvoldoende. Hun onvoldoendes zijn ook mijn probleem, want zij zijn mijn kinderen, voor wie ik het beste wil. Toch? Nee dus. Dat wil zeggen: dat is niet de gedachte die je reactie moet bepalen, want dan is de kans groot dat het gesprek anders loopt dan je zou willen. Laatst lukte het me ‘professioneel’ op mijn zoon te reageren:

Hij komt binnen met een onvoldoende voor economie.
(Ik hou mijn gezicht in de plooi. Neutrale maar belangstellende houding.)

“Wat jammer. Je zei dat je dacht dat je goed voorbereid was. Heb je enig idee waar het aan lag?”
“Ik had alle berekeningen goed, maar de definities niet. Dus ik denk dat ik volgende keer toch meer tijd aan het stampwerk moet besteden.”
(ik slik in: “Je was ook zó weer beneden! Wat een gemiste kans! En je moest hier juist je punt mee ophalen! Wat sta je nou gemiddeld?!”)

“Ja, dat lijkt me dan ook. Het goede nieuws is dus dat je de stof wel begrijpt en dat je weet hoe je het de volgende keer aan gaat pakken. (laconiek) Weer wat geleerd, toch?”
“Ja, maar ik stond al een onvoldoende hè, dus nou wordt het moeilijker ophalen” (kijkt benauwd).

Het gesprek ging nog even door, en eindigde met een nieuw voornemen. Ik vond het ongelooflijk hoe mijn zoon direct op mijn rustige houding reageerde door te benoemen wat hij fout gedaan had en te onderstrepen dat hij zichzelf daardoor in de problemen had gebracht. Had ik gereageerd zoals ik geneigd was te doen, dan had hij me ongetwijfeld verteld dat ik het probleem groter maakte dan het was en dat hij wel genoeg gedaan had. Bovendien zou hij balen van mijn reactie en ik van die van hem. In hulpverlenerstaal heet dit: maak je kind probleemeigenaar. Hij heeft een onvoldoende, hij weet of moet achterhalen hoe dat komt en hij moet een plan verzinnen om zijn punt op te halen. Zo lang jij je als ouder gedraagt als probleemeigenaar ( je kent de cijfers uit je hoofd, maakt je zichtbaar zorgen om de resultaten, weet wat wanneer af moet zijn en herinnert je kind daar aan) wordt je kind het niet.

Je blijft natuurlijk wel ouder, dus je kind probleemeigenaar maken is niet hetzelfde als zeggen ‘zoek het maar uit’. Bij opgroeien hoort dat je leert verantwoordelijkheid te nemen, ook voor taken die je niet leuk vindt. Sommige dingen moeten nu eenmaal gebeuren (ik vind de was doen persoonlijk ook geen ‘major thrill’). Het is aan ons als ouders om kinderen te leren dat hun voortgang op school hun verantwoordelijkheid is, ook als ze de lessen saai, de stof moeilijk en de leraren slecht vinden. Ze moeten bedenken hoe ze daarmee omgaan om toch hun doel te bereiken. Pubers hebben vaak moeite met verantwoordelijkheid nemen. Het is eng, want wat betekent het verder? Als je met elke keuze je eigen toekomst mede bepaalt, is het wel zaak dat je weet wat je wil en wie je bent. En daar zit nou juist de moeilijkheid voor de gemiddelde puber. Onbewust vragen ze je door zich onverantwoordelijk te gedragen dichtbij hen te blijven. Tegelijkertijd willen ze de vrijheid om hun eigen weg te vinden. Leer je opgroeiende kind dat vrijheid en verantwoordelijkheid hand in hand gaan. Dat wie zich verantwoordelijk gedraagt, bewijst meer vrijheid aan te kunnen. De boodschap is: doe wat je moet doen, zodat je kan doen wat je wil doen. Het is een leerproces dat met vallen en opstaan gaat. Als ouders moet je dit proces meebeleven en bespreken. En om dit te kunnen moet de verstandhouding goed zijn.

Nu even concreet. Wat moet je nu wel en niet doen om je ongemotiveerde puber aan het werk te krijgen?

Niet doen:
Preken. Je puber kent je al zijn hele leven. Hij weet wat jij belangrijk vindt en wat je hem graag ziet doen.
Ongevraagd helpen. Goed bedoeld, maar je houdt je kind afhankelijk van jouw studievaardigheden. Als jij planningen maakt, hem herinnert aan inlevermomenten en verplicht elke toets overhoort wordt je kind niet zelfstandig.
‘Wie niet horen wil, moet maar voelen’. Veel ouders gaan van de bovenstaande twee manieren direct over naar deze aanpak. Maar niet elk kind dat schrikt van een paar onvoldoendes weet vervolgens hoe hij het schoolwerk op een goede manier aanpakt.

Wel doen:
Investeer in jullie relatie. Ga af en toe samen iets leuks doen. Probeer die game een keer uit waar je puber zo verslingerd aan is of kijk samen een serie. Bedenk dat er meer is dan school. Als je kind zich inzet op het sportveld, op tijd bij zijn bijbaantje verschijnt, leuke vrienden heeft en gezellig doet tegen opa en oma, zie dat. Benoem het en geef hem een compliment. Het zijn kwaliteiten om trots op te zijn, óók als hij op school niet vooruit te branden is.
Blijf in gesprek. Voorkom een machtsstrijd. Het leidt tot niets behalve frustratie aan beide kanten. Blijf vragen stellen zonder te veroordelen. Zo leer je wat je kind beweegt en nodig heeft, en je kind leert dat je hem niet laat vallen. Neem je puber daarbij serieus. Als hij zich doelen stelt waar je niet gelukkig mee bent (voor alle vakken een 6, meteen na school werken in plaats van een vervolgopleiding) sla dan niet meteen op tilt, maar ga in gesprek over zijn motivatie voor deze keuzes. Als hij voelt dat hij de ruimte krijgt zijn eigen doelen te bepalen, zal hij zichzelf en zijn verantwoordelijkheid serieus gaan nemen.
Help doelen te vertalen in concreet gedrag. Dit is een lastige voor pubers, maar voor ouders juist een fijne, duidelijke taak. Als het doel gekozen is ( een 6,5 voor wiskunde bijvoorbeeld), moet het worden vertaald in concrete, meetbare stappen. Neem geen genoegen met ‘beter leren’ en ‘op tijd beginnen’, maar vraag door: ‘wanneer begin je met leren? Welke paragraaf doe je die dag? Hoeveel tijd denk je nodig te hebben? Wat doe je als je iets niet snapt? Hoe kan ik zien dat je je aan je planning houdt?’ Op deze manier help je je puber zelf een plan van aanpak te maken dat hem gaat helpen zijn zelf gekozen doel te halen. Blijkt het onvoldoende, dan is de vervolgstap duidelijk. ‘Wat is er meer nodig? Hoe ga je dat organiseren? Wat heb je daarin van mij als ouder nodig?’ Je blijft betrokken, je blijft dichtbij, maar je laat je kind zelf de antwoorden geven. Misschien gaat het eerst een paar keer mis. Misschien zie je dat allang aankomen. Toch is het belangrijk dat je kind ziet welke resultaten hij haalt als hij dingen op zijn eigen manier doet. Daar begint zelfsturing.
Focus op inzet. Benoem wat goed gaat. Als het gelukt is volgens de planning elke dag tien minuten Franse woordjes te leren is dat een compliment waard, ook als het cijfer voor de toets tegenvalt. Een planning die bijgesteld moet worden is gewoon onderdeel van een leerproces. Juist dat proces moet centraal staan.
Houd moed. Je collega’s, je vrienden, jijzelf… jullie waren toch vast niet allemaal voorbeeldige leerlingen?

Binnenkort volgt een oefenopdracht voor thuis

Dit delen:

door Imke De Graaf 23 september 2024
Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.
door Imke De Graaf 17 maart 2024
Ik heb het afgelopen jaar minstens vijf jongeren onder de 21 gesproken die met afgrijzen hun verjaardag dichterbij zagen komen. Twee daarvan waren mijn eigen kinderen. Niet vanwege twijfels over het soort feestje, de gastenlijst, playlist of outfit, maar vanwege de te snel naderende Toekomst. ‘Straks ben ik 18! 18! En ik weet nog niet eens wat ik wil gaan doen!’ ‘Ik word 20! Ik krijg het er gewoon benauwd van, ik wil het echt niet!’ De toekomst hangt samen met Grote Keuzes (studie, baan, partner, woonplaats) en Moeilijke Dingen (studieschuld, woningnood, technologische innovaties die de arbeidsmarkt sneller veranderen dan we kunnen bijbenen). Het maakt niet uit hoe vaak mijn collega’s en ik zeggen dat de meeste loopbanen geen rechte lijnen zijn en dat een studiekeuze EEN keuze is, niet DE keuze die de rest van je leven bepaalt. De behoefte aan houvast is zo groot dat leerlingen nog net niet smeken om een briefje met daarop hun naam en de studie, onderwijsinstelling en stad die het moeten worden. Eerder deze week sprak ik een mentorleerling die een meeloopdag had gedaan en niet genoeg had gevoeld. Hij had gehoopt op een golf van enthousiasme die zekerheid bracht. De golf was er niet geweest en nu twijfelde hij weer. ‘En ik heb ook nog geen Plan B!’ riep hij, paniek in zijn stem. De studietijd is allang geen periode meer waarin je op eigen benen leert staan, waar je weg van de veiligheid van thuis leert wie je bent en wat je kunt en langzaam een pad ziet opdoemen in de mist. Niet in de ogen van veel jongeren tenminste. Enerzijds wonen ze, vaak noodgedwongen, te lang onder papa en mama’s vleugels, anderzijds worden ze al in hun examenjaar aangemoedigd te netwerken via social media, hun competenties toe te voegen aan hun cv en onderscheidend vrijwilligerswerk te overwegen. Je traint de F-jes niet omdat je elke dag zin hebt in voetballen, maar om je maatschappelijke betrokkenheid en coachingsvaardigheden op LinkedIn te kunnen zetten. Je baan bij de supermarkt betaalt je biertjes, maar zegt ook iets over je klantvriendelijkheid of leiderschapskwaliteiten. Hopelijk is het allebei. Heb je er lol in en leer je er iets van. Wat mij stoort is de meritocratische manier van kijken die onze jongeren van ons leren: alsof de som van je vaardigheden, inzet en prestaties bepaalt of je ‘goed bezig’ bent, of zelfs hoe goed je bent. Het economische narratief dat onze blik bepaalt definieert ervaringen. Het ene schoolvak is belangrijker dan het andere, ‘want je kunt er later meer mee’. En dat geldt ook voor bijbaantjes, hobby’s en verenigingen waaraan je je tijd besteedt. Het idee dat je allerlei ervaringen opdoet om zoveel mogelijk te leren over jezelf en wat bij je past, en dat je schooltijd en studietijd daar de ideale periode voor zijn, is voor veel jongeren verworden tot iets anders. Niet het uitproberen en het zoeken is hun opdracht, maar het verzamelen van een lijst vaardigheden en prestaties. Harder, better, faster, stronger. Een onderzoeksrapportage met die titel beschreef vorig jaar de risicofactoren van prestatiedruk en stress onder jongeren. In het rapport wordt beschreven hoeveel jongeren zich overbelast voelen door de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen of die de maatschappij in hun beleving aan hen stelt. Ze zijn constant in competitie met anderen en met zichzelf; na elke genomen horde wacht een volgende. In de levensfase die draait om identiteitsontwikkeling is onzekerheid over je route normaal is, maar de prestatiegerichtheid van de maatschappij lijkt geen ruime te bieden voor een route met omwegen, en dus neemt de stress toe. We kunnen de wereld niet langzamer laten draaien. In de coronatijd ervoeren veel mensen hoe heilzaam een trager tempo was, maar inmiddels zijn we weer terug op het pre-pandemieniveau, als de filedrukte een graadmeter is. We kunnen wel genoeg andere dingen doen die goed zijn voor onszelf en onze kinderen. Door anders te kijken, en andere woorden te gebruiken voor wat we zien gebeuren, veranderen we de betekenis van ervaringen. In plaats van te denken in passief of actief, waarbij in onze maatschappij de actiestand altijd wint, kunnen we denken in aandachtig zijn of opbrengstgericht zijn. Bewust worden of onbewust handelen. Voor onszelf helpt het als we ‘niks doen’ reframen als reflectie, want zonder reflectie geen ontwikkeling. Zo zitten we anders op de bank, naar buiten te kijken, lopen we anders een blokje om. Voor onze kinderen en leerlingen helpt het als we ons eigen pedagogisch handelen aanpassen aan die andere manier van kijken, waarbij de tijd om te zoeken als zinvol wordt beschouwd. De tegenstelling wachten of ingrijpen wordt dan vertrouwen of beheersen. Natuurlijk zijn er momenten waarop je moet ingrijpen; opvoeden is ook sturen en begrenzen. Soms is opvoeden niks doen en dan is de houding waarmee je dat doet essentieel. Ongeduldig wachten ‘tot ze eens aan de gang gaan’ of erop vertrouwen dat er een zinvol innerlijk proces gaande is. Ik geloof dat het alle verschil maakt voor jonge mensen als hun opvoeders uitstralen dat zoek-tijd, twijfel-tijd, niks-tijd, gewoon tijd, soms precies is wat je nodig hebt om een volgende stap te kunnen zetten. Niet elke vorm van groei is zichtbaar of meetbaar. Een goeie tuinman trekt niet aan de planten maar geeft water en mest en wacht geduldig. We zijn de balans kwijt. Er is alleen de actiestand. Zelfs het niksen wordt actief ingevuld; al is het maar scrollend. Stoppen met doen is hartstikke moeilijk. Het leidt meteen tot onrust, ‘want het levert niks op.’ Onze kinderen leren niet zomaar de onrust te omarmen en de onzekerheid te verdragen. Ze leren het van ons, van wat wij doen en hoe wij op ze reageren. Nu de positieve afsluiter: je kunt er heel makkelijk mee oefenen, want je hebt er niets voor nodig, anders dan het besef dat je anders wil gaan kijken naar niksen. Voor jezelf, je kinderen of je leerlingen. En dan ga je gewoon het bos in: ogen en oren open, lopen maar. Staat je school niet in het bos, en wil je hier toch mee aan de slag? Dan heb ik ook werkvormen voor je om in de klas te gebruiken, om te starten met stilstaan en te praten over hoe dat is. De werkvormen zijn gebaseerd op Acceptance and Commitment Training (ACT). Kijk op www.act2go.nl De woordparen die ik hier gebruikt hebt, hoorde ik in de podcast Onderwijs leiden met hart en ziel #28, waarin pedagoog Joop Berding wordt geïnterviewd n.a.v zijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld . Ik kan de podcast van harte aanbevelen.
MEER BLOGS »