Hoe motiveer ik mijn puber? – Opdracht voor thuis
Imke De Graaf • 9 februari 2016
Zegt u wel eens iets anders dan u bedoelt? Stelt u wel eens een vraag die eigenlijk een opdracht is? Iets in de trant van: “Heb je geen huiswerk?” waarmee u “ga jij eens gauw iets voor school doen!” bedoelt? Heeft u vaker dan u zou willen discussies over schoolwerk? Lees dan verder.
Een opdracht die ik veel gebruik in mijn werk met onderpresteerders is de Handleiding voor huiswerk. Kinderen kunnen om allerlei redenen onder hun niveau presteren. Misschien zitten ze niet lekker in hun vel, is er thuis iets aan de hand of past hun leerstijl niet bij de standaard manier van werken op hun school. Deze opdracht is met name geschikt voor jongeren die onderpresteren doordat ze onvoldoende gemotiveerd zijn voor school en voor jongeren die moeite hebben met structureren en plannen. Het doel is de jongere aan het denken te zetten over zichzelf. Welke aanpak past bij hem? Wat houdt een goede werkhouding volgens hem in? Wil hij begeleid worden en zo ja, hoe en door wie? Het is een startpunt voor een andere manier van werken met je kind; niet meer preken en pushen, niet meer straffen en mopperen. In plaats daarvan ga je je kind, zijn ideeën en behoeftes, serieus nemen. Hij mag het zeggen. (zie ook Hoe motiveer ik mijn puber?) Deze opdracht verandert uw kind niet van de ene op de andere dag, maar het werken met de gebruiksaanwijzing kan wel degelijk een verschil maken in zowel zijn als uw houding ten opzichte van schoolwerk.
Het is een uitdaging voor beide partijen. Uw kind zegt misschien wel altijd dat hij het zelf allemaal wel weet en kan, maar wat weet en kan hij dan precies? Hoe ziet dat eruit? En u zegt misschien wel dat u graag wil dat uw kind zelfstandig wordt en zelf nadenkt, maar durft u uw kind hiervoor de ruimte te geven?
STAP 1
Ga om de tafel zitten, liefst voor, maar misschien wel na een hele hoop frustrerende gesprekken over huiswerk en schoolresultaten en bespreek de volgende opdracht.
Opdracht: de handleiding (zie Handleiding voor de opdracht en een voorbeeld)
Uw puber gaat zijn eigen handleiding schrijven. Hij gaat beschrijven wat hem motiveert en wat averechts werkt. Hij gaat beschrijven waar en wanneer hij het beste kan studeren, en op welke manier. Hij gaat laten zien dat hij vooruit kan kijken. Daarnaast zal hij beschrijven wat hij doet op het moment dat hij hulp nodig heeft. Ten slotte beschrijft hij wat het nauwkeurig volgen van de gebruiksaanwijzing oplevert: hoe ziet het eruit als hij op de juiste manier werkt?
Afspraak:
- in de afgesproken periode volgt u de regels van de handleiding. Daarnaast observeert u. U grijpt op geen enkele manier in als uw puber zijn eigen regels niet naleeft.
- Uw kind krijgt twee pogingen om zelf te bepalen hoe met schoolwerk wordt omgegaan. Werkt het na twee pogingen niet, dan geeft hij daarmee aan dat hij uw hulp nodig heeft. Daarna zal hij zich voegen naar uw plan.
STAP 2
Nadat uw kind de handleiding heeft geschreven krijgt hij een aantal weken de tijd (2 – 4, in onderling overleg) om te laten zien wat er gebeurt als u beiden de handleiding volgt. U geeft tussentijds geen commentaar op het gedrag van uw kind, anders dan afgesproken in de handleiding. Probeer eventueel bedenkingen ook niet non-verbaal te laten merken; het gaat er om dat uw kind voelt dat hij een echte kans krijgt. Hij kan alleen leren zijn eigen oordeel te vertrouwen als u hem dat vertrouwen geeft.
STAP 3
Na die tijd volgt de evaluatie. Werkte zijn eigen handleiding? Waar moet hij bijgesteld worden? Wat betekende deze manier van werken voor uw relatie? Voor de sfeer in huis? Voor zijn schoolresultaten? Hoe voelde hij zich erbij? En wat deed het met u? Waarmee heeft hij u verrast? Of zichzelf?
Dan kan een van de volgende dingen blijken:
- u heeft beiden de handleiding gevolgd en alles verloopt nu perfect (kleinste kans, maar wat zou het fijn zijn!)
- uw kind heeft zich niet aan (een deel van) zijn eigen handleiding gehouden. Hij kan de gebruiksaanwijzing eenmalig aanpassen. Niets aanpassen is geen optie; als de handleiding goed geweest was, zou hij op de juiste manier aan het werk zijn gegaan.
- u heeft zich niet aan de handleiding van uw kind gehouden. U geeft het toe en probeert het opnieuw. (“Ja, maar” mag niet!)
STAP 4
U begint opnieuw, met de eventueel aangepaste handleiding.
STAP 5
Na de volgende evaluatie blijkt of uw kind goed kan aangeven wat hij nodig heeft.
In de meeste gevallen verandert een puber niet plotsklaps in een ideale student. Maar als u uit de ‘zie je nou wel?’-val kunt blijven kan deze opdracht veel betekenen voor de manier waarop u samen over school praat. De meeste kinderen zijn eerlijk en geven aan wat er niet lukte. Zeker als u benoemt wat goed ging en waar u vooruitgang zag. De kans is groot dat u daarna zonder veel protest uw wijzigingen kunt toevoegen ( neem wel de handleiding als uitgangspunt! Doet u dat niet, dan is alle inzet voor niets geweest). Deze keer is misschien gebleken dat u op bepaalde punten nog duidelijke grenzen of voorwaarden moet stellen, maar wellicht is uw puber over een paar maanden weer een stuk verder? Onderstreep dat u wil bijsturen waar nodig, maar dat uw hoofddoel onveranderd is: uw zoon of dochter begeleiden naar zelfstandigheid.
Dit delen:

Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.

Ik heb het afgelopen jaar minstens vijf jongeren onder de 21 gesproken die met afgrijzen hun verjaardag dichterbij zagen komen. Twee daarvan waren mijn eigen kinderen. Niet vanwege twijfels over het soort feestje, de gastenlijst, playlist of outfit, maar vanwege de te snel naderende Toekomst. ‘Straks ben ik 18! 18! En ik weet nog niet eens wat ik wil gaan doen!’ ‘Ik word 20! Ik krijg het er gewoon benauwd van, ik wil het echt niet!’ De toekomst hangt samen met Grote Keuzes (studie, baan, partner, woonplaats) en Moeilijke Dingen (studieschuld, woningnood, technologische innovaties die de arbeidsmarkt sneller veranderen dan we kunnen bijbenen). Het maakt niet uit hoe vaak mijn collega’s en ik zeggen dat de meeste loopbanen geen rechte lijnen zijn en dat een studiekeuze EEN keuze is, niet DE keuze die de rest van je leven bepaalt. De behoefte aan houvast is zo groot dat leerlingen nog net niet smeken om een briefje met daarop hun naam en de studie, onderwijsinstelling en stad die het moeten worden. Eerder deze week sprak ik een mentorleerling die een meeloopdag had gedaan en niet genoeg had gevoeld. Hij had gehoopt op een golf van enthousiasme die zekerheid bracht. De golf was er niet geweest en nu twijfelde hij weer. ‘En ik heb ook nog geen Plan B!’ riep hij, paniek in zijn stem. De studietijd is allang geen periode meer waarin je op eigen benen leert staan, waar je weg van de veiligheid van thuis leert wie je bent en wat je kunt en langzaam een pad ziet opdoemen in de mist. Niet in de ogen van veel jongeren tenminste. Enerzijds wonen ze, vaak noodgedwongen, te lang onder papa en mama’s vleugels, anderzijds worden ze al in hun examenjaar aangemoedigd te netwerken via social media, hun competenties toe te voegen aan hun cv en onderscheidend vrijwilligerswerk te overwegen. Je traint de F-jes niet omdat je elke dag zin hebt in voetballen, maar om je maatschappelijke betrokkenheid en coachingsvaardigheden op LinkedIn te kunnen zetten. Je baan bij de supermarkt betaalt je biertjes, maar zegt ook iets over je klantvriendelijkheid of leiderschapskwaliteiten. Hopelijk is het allebei. Heb je er lol in en leer je er iets van. Wat mij stoort is de meritocratische manier van kijken die onze jongeren van ons leren: alsof de som van je vaardigheden, inzet en prestaties bepaalt of je ‘goed bezig’ bent, of zelfs hoe goed je bent. Het economische narratief dat onze blik bepaalt definieert ervaringen. Het ene schoolvak is belangrijker dan het andere, ‘want je kunt er later meer mee’. En dat geldt ook voor bijbaantjes, hobby’s en verenigingen waaraan je je tijd besteedt. Het idee dat je allerlei ervaringen opdoet om zoveel mogelijk te leren over jezelf en wat bij je past, en dat je schooltijd en studietijd daar de ideale periode voor zijn, is voor veel jongeren verworden tot iets anders. Niet het uitproberen en het zoeken is hun opdracht, maar het verzamelen van een lijst vaardigheden en prestaties. Harder, better, faster, stronger. Een onderzoeksrapportage met die titel beschreef vorig jaar de risicofactoren van prestatiedruk en stress onder jongeren. In het rapport wordt beschreven hoeveel jongeren zich overbelast voelen door de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen of die de maatschappij in hun beleving aan hen stelt. Ze zijn constant in competitie met anderen en met zichzelf; na elke genomen horde wacht een volgende. In de levensfase die draait om identiteitsontwikkeling is onzekerheid over je route normaal is, maar de prestatiegerichtheid van de maatschappij lijkt geen ruime te bieden voor een route met omwegen, en dus neemt de stress toe. We kunnen de wereld niet langzamer laten draaien. In de coronatijd ervoeren veel mensen hoe heilzaam een trager tempo was, maar inmiddels zijn we weer terug op het pre-pandemieniveau, als de filedrukte een graadmeter is. We kunnen wel genoeg andere dingen doen die goed zijn voor onszelf en onze kinderen. Door anders te kijken, en andere woorden te gebruiken voor wat we zien gebeuren, veranderen we de betekenis van ervaringen. In plaats van te denken in passief of actief, waarbij in onze maatschappij de actiestand altijd wint, kunnen we denken in aandachtig zijn of opbrengstgericht zijn. Bewust worden of onbewust handelen. Voor onszelf helpt het als we ‘niks doen’ reframen als reflectie, want zonder reflectie geen ontwikkeling. Zo zitten we anders op de bank, naar buiten te kijken, lopen we anders een blokje om. Voor onze kinderen en leerlingen helpt het als we ons eigen pedagogisch handelen aanpassen aan die andere manier van kijken, waarbij de tijd om te zoeken als zinvol wordt beschouwd. De tegenstelling wachten of ingrijpen wordt dan vertrouwen of beheersen. Natuurlijk zijn er momenten waarop je moet ingrijpen; opvoeden is ook sturen en begrenzen. Soms is opvoeden niks doen en dan is de houding waarmee je dat doet essentieel. Ongeduldig wachten ‘tot ze eens aan de gang gaan’ of erop vertrouwen dat er een zinvol innerlijk proces gaande is. Ik geloof dat het alle verschil maakt voor jonge mensen als hun opvoeders uitstralen dat zoek-tijd, twijfel-tijd, niks-tijd, gewoon tijd, soms precies is wat je nodig hebt om een volgende stap te kunnen zetten. Niet elke vorm van groei is zichtbaar of meetbaar. Een goeie tuinman trekt niet aan de planten maar geeft water en mest en wacht geduldig. We zijn de balans kwijt. Er is alleen de actiestand. Zelfs het niksen wordt actief ingevuld; al is het maar scrollend. Stoppen met doen is hartstikke moeilijk. Het leidt meteen tot onrust, ‘want het levert niks op.’ Onze kinderen leren niet zomaar de onrust te omarmen en de onzekerheid te verdragen. Ze leren het van ons, van wat wij doen en hoe wij op ze reageren. Nu de positieve afsluiter: je kunt er heel makkelijk mee oefenen, want je hebt er niets voor nodig, anders dan het besef dat je anders wil gaan kijken naar niksen. Voor jezelf, je kinderen of je leerlingen. En dan ga je gewoon het bos in: ogen en oren open, lopen maar. Staat je school niet in het bos, en wil je hier toch mee aan de slag? Dan heb ik ook werkvormen voor je om in de klas te gebruiken, om te starten met stilstaan en te praten over hoe dat is. De werkvormen zijn gebaseerd op Acceptance and Commitment Training (ACT). Kijk op www.act2go.nl De woordparen die ik hier gebruikt hebt, hoorde ik in de podcast Onderwijs leiden met hart en ziel #28, waarin pedagoog Joop Berding wordt geïnterviewd n.a.v zijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld . Ik kan de podcast van harte aanbevelen.