Rommel te lijf zonder ruzie
Imke De Graaf • 10 september 2017
Geweldloze communicatie als instrument, deel 1
Een uurtje collecteren laatst in mijn eigen straat bracht mij tot de troostrijke constatering dat het overal hetzelfde is. Bij elk gezin met kinderen was de hal een troep, met te veel jassen, lang niet allemaal netjes aan een hangertje. Schoenen vóór het schoenenrek in plaats van erop, alsof Sinterklaas al verwacht werd. Speelgoed, sportspullen, enzovoort. ‘Er wordt hier geleefd!’ schreeuwde elke hal eufemistisch.
Elke keer als ik thuis een nieuw slim opruimplan bedenk, roept mijn zoon spottend ‘bakjes op de trap!’ Ooit leek het zo makkelijk en logisch: ieder kind kreeg een bak in een eigen kleur die ik op de trap zette. Daarin verzamelde ik ( en zij, was het einddoel) de hele dag wat rondslingerde, zoals opladers, losse bladen schoolwerk, oortjes, haarelastiekjes. En dan namen ze hun bak ’s avonds mee naar boven en de volgende ochtend weer leeg mee terug naar beneden. Tot zover het plan. Heeft nooit gewerkt.
Afhankelijk van hoe druk ik ben, het verloop van de dag en de tijd van de maand, reageer ik op de volgende manieren op rommel:
- Met een opruimrondje door het hele huis waar verder niemand last van heeft of blij mee lijkt te zijn
- Met gezucht, geërgerd gemompel en boze blikken
- Op opvoedkundig zeer verantwoorde wijze, door vriendelijk aan te geven wat thuiskomen in zo’n bende met me doet, te zeggen wat ik nodig heb en te vragen om medewerking
- Op opvoedkundig zeer ongepaste wijze, door bijvoorbeeld alle troep op een Netflixend kind te gooien
Manier 1 is leuk op dagen dat je energie voor tien hebt, vertederd bedenkt hoe leuk je puberende kinderen zijn en ziet hoe hard de schatten werken aan hun volwassenwording. Manier 2 is slecht voor je eigenwaarde en manier 4 werkt niet en lucht ook maar héél kort op. Blijft over manier 3.
Manier 3 heet ook wel Geweldloos Communiceren en het is te gek. Het is even wennen, maar dan is het verbazingwekkend effectief. Geweldloos communiceren is ‘uitgevonden’ door de Amerikaanse psycholoog Marshall Rosenberg. Hij beschrijft dat we vaak verbaal geweld gebruiken als we communiceren. Daar bedoelt hij mee dat we door onze manier van praten elkaar vaak verwijten (lijken te) maken, waardoor we meer bezig zijn met onszelf verdedigen of de ander terugpakken dan met echt luisteren. In plaats van elkaar beter te snappen en samen verder te komen, belanden we in een welles-nietesstrijd. Dat kan anders. Wie geweldloos communiceert doorloopt 4 stappen:
- Je beschrijft wat je waarneemt (alleen de feiten, zonder oordeel).
- Je vertelt hoe je je daarbij voelt (een emotie dus, geen gedachte).
- Je geeft aan waar je behoefte aan hebt (wat iets anders is dan een bepaald gedrag verlangen).
- Je vraagt (het is een verzoek, geen eis) of iemand bereid is iets te doen.
Thuiskomen in een stal zou dan tot de volgende uitspraak kunnen leiden:
Jongens, kom eens even hier. Ik wil even iets zeggen. Ik kom nu binnen en zie hier vier paar schoenen staan. Het aanrecht staat vol spullen die jullie gebruikt hebben – voor tosti’s en gebakken eieren zo te zien?- en is niet schoongemaakt. De borden staan nog op tafel en ik tel drie jassen op de grond. Jullie zijn gaan zitten zonder op te ruimen.
(je gebruikt geen woorden als ‘alweer’, ‘altijd’, ‘troep’ ‘ondanks dat je weet dat ik dat niet wil’, etc. Probeer die woorden ook niet non-verbaal te uiten, door fronsend en zuchtend je verhaal te doen.)
Als ik dat zie voel ik me gekwetst en geïrriteerd.
(dit is best lastig. Vermijd woorden die eigenlijk een interpretatie van het gedrag/de houding van de ander zijn, zoals ‘niet serieus genomen’, ‘niet gewaardeerd’, ‘aangevallen’, ‘belachelijk gemaakt’, etc.)
Ik vind het belangrijk dat we hier thuis dingen samen doen, dat we met elkaar zorgen dat het hier voor iedereen fijn thuiskomen is. En dat we daarin rekening houden met elkaar. Voor mij is een opgeruimd huis belangrijk.
(het is een beetje zoeken naar taal die passend is bij pubers. In dat opzicht is ‘ik heb behoefte aan wederkerigheid en erkenning’ minder geschikt ๐. Het gaat hier in ieder geval alleen nog om wat jij nodig hebt, niet om de vertaling daarvan in concreet gedrag.)
Willen jullie mij en mijn humeur helpen en voor half zes (een kleine marge vind ik altijd handig, anders krijg je ‘ja, zo meteen, want…’) schoenen, jassen en tassen opruimen en het aanrecht schoonmaken?
(de manier waarop je dit zegt bepaalt de reactie. Als het echt klinkt als een hulpvraag en niet als een verkapt verwijt dan werkt het. Promise.
Maar als er komt ‘Nee, maak je niet zo druk om die jassen, ik ben nu bezig’ verander dan niet van aanpak, maar vervolg met ‘Kun je me zeggen wanneer je dit met mij verder kunt bespreken? Ik wil graag samen een oplossing zoeken.’ Zo blijft de lijn open. Als jij de verbinding kunt behouden, zal je kind erin meegaan.)
Ik snap als geen ander de lezer die nu denkt ‘Ja, doei, ik ga niet vragen of ze alsjeblieft willen overwegen hun zooi op te ruimen, sommige dingen hebben ze gewoon te doen’. Helemaal mee eens. Dit is maar een voorbeeld en misschien werkt jouw kind gewoon mee als hij of zij even aan de afspraken herinnerd wordt. Geweldloze communicatie is super nuttig op momenten dat je in een spiraal van ‘ik erger me aan jou, jij ergert je aan mij’ bent beland. Dan lukt geen enkel gesprek omdat er geen vertrouwen lijkt te zijn. Dan reageert je kind ook niet zoals je wil op een – voor jou – redelijke eis of vraag. Je moet iets doen om niet meer tegenover elkaar te staan, maar naast elkaar, om weer contact te voelen.
Het begint met eerlijk zijn. Boos zijn is makkelijk, maar voelen wat daaronder zit is soms een beetje lastiger. Ja, ik wil dat mijn kinderen opruimen omdat ik een opgeruimd huis gezelliger vind, maar dat is het niet alleen. Ik denk ook: ‘Ja hé, dus ik mag wel elke keer alles uit mijn handen laten vallen als jullie iets van me nodig hebben, maar als ik 500x vraag om die schoenen op te ruimen, dan is het nog te veel moeite!?’ Hm, dat gaat over iets anders. Over mijn inzet die misschien niet gezien wordt en hoe dat voelt. En als ik dat er niet bij zeg, dan weten ze dat niet. Dus gooi het op tafel. Ik ben een mens, ik voel me soms rot, ik heb dan iets nodig, namelijk…
Probeer het uit en kijk wat er gebeurt. Bij een huis vol troep, onenigheid over school, discussies over mobieltjes of wat dan ook. Niet mopperen, maar even ademhalen en dan rustig vertellen wat je voelt en waar je behoefte aan hebt. Succes! Oh, en trouwens, het werkt niet alleen bij kinderen hè? Ook heel effectief bij andere familieleden, collega’s, je partner…
(wordt vervolgd)
Dit delen:

Jaren geleden werd ik heel ziek tijdens een droomvakantie naar Madagaskar. Als ik daaraan terugdenk zie ik de allerliefste piepjonge en beeldschone, in roze gestoken verpleegstertjes boven mijn bed zweven en voel ik de angst. Wat me het meest is bijgebleven van mijn terugreis naar Nederland is het gevoel van de gladde wegen in de taxi van het vliegveld naar huis. Het stond voor veiligheid, zekerheid, en het vertrouwen dat het weer goed zou komen. Thuis, Nederland, waar alles geregeld is. Ik had nooit eerder zo’n diep gevoel van dankbaarheid ervaren voor de staat van onze infrastructuur. Ik wil maar zeggen: soms gebeurt er iets waardoor je alles anders gaat bekijken en ineens heel blij bent met iets dat er altijd al was. Omdat een mens, of in ieder geval ik, dit soort waardevolle lessen snel vergeet, geeft het leven je meerdere kansen om te leren. Afgelopen zomer stond weer een droomvakantie gepland. Ik had een sabbatical genomen van begin schooljaar tot kerst en met de zomervakantie erbij konden mijn man en ik een half jaar reizen. Het afscheidsetentje met de kinderen was al achter de rug; de spullen stonden klaar in de gang. Laat ik het vervolg samenvatten door te zeggen dat het sabbatical werd omgezet in ziekteverlof en dat mijn man en ik wel een half jaar hebben gereisd, maar dan metaforisch gezien, door de medische wereld. Gisteren zat ik bij de bedrijfsarts, om te bespreken of ik weer klaar was om les te geven. Ik vertelde dat ik even de klas in gegaan was om mijn mentorleerlingen te zeggen dat ik terugkwam, en dat ik meteen daarna de wc was ingedoken omdat ik moest huilen. Hij vroeg waarom en ik kwam niet veel verder dan ‘omdat ik dacht…ik ben er weer. Ze zaten ook allemaal zo lief te kijken.’ En toen wist ik het zelf ook weer. Ik ben nog niet de oude en zie op tegen de werkdruk, de stress rondom allerlei organisatorische veranderingen en de onvoorspelbaarheid van een klas. Ik ben bang dat ik focus mis en te emotioneel reageer als het tegenzit. Maar die school, dat is mijn plek. Werken met zo’n club vijftienjarigen, al die individuen die me nieuwsgierig maken en blijven uitdagen, vind ik het allermooist. En als ik dan hoor ‘Hééé mevrouw! Bent u er weer! We hebben u gemist!’ dan voelt dat net als toen met die gladde weg. Kom maar op, 2026.

Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.