Corona, controle en pubers

Imke De Graaf • 29 april 2020
Eind december nam ik me voor van 2020 een pas-op-de-plaats-jaar te maken; een jaar om de hectiek van de afgelopen jaren te laten bezinken en tijd te maken voor mijn gezin en mezelf. Een jaar om goed te voelen waar ik zin in had. Ik had nooit kunnen vermoeden dat de hele wereld zich aan mijn voornemen zou aanpassen. En kijk ons nu eens, met z’n allen in de wachtkamer van de toekomst.

Als er iets is wat Corona ons laat zien, is het dat we geen controle hebben over wat ons overkomt. In een ongekend tempo is onze vrijheid drastisch ingeperkt, is ieders agenda overhoopgegooid en wat vanzelfsprekend leek onzeker geworden. Belangrijker nog: wordt onze gezondheid bedreigd. Het was heus geen nieuws voor mij, dat we niet kunnen kiezen wat er op ons pad komt. Maar als op deze manier van de ene op de andere dag alle lichten op rood springen, zegt toch alles in mij: nee. Regel het, pak het aan, los het op. Dus heb ik eerst een week met mijn 19-jarige zoon geruzied over wat 1,5 meter is. Nu de kinderen niet meer als vanouds konden chillen met vrienden voelde ik de behoefte het gat dat dat sloeg in hun leven op te vullen door een eindeloos gezellige, begripvolle supermoeder te zijn die continu oppert gezelschapsspelletjes te doen, samen te Netflixen en boswandelingen te maken. Uiteraard heel erg tegen beter weten in, maar ik deed het toch. Ik begroette mijn geliefden met ‘eerst handen wassen!’ en stond elke dag voor het hele gezin sinaasappels uit te persen. De deurklinken glommen als nooit tevoren. Resultaat: geïrriteerde kinderen en een permanent gevoel van onrust. En schone klinken, dat wel. 

En toen zag ik het licht. Nou, nee hoor. Maar ik zag wel wat ik aan het proberen was en dat het niet ging lukken. Ik kan me aan maatregelen houden maar niet voorkomen dat het virus mijn familie raakt. Ik kan in mijn eentje niet de dertig vrienden en vriendinnen vervangen met wie mijn dochter haar 18e verjaardag wilde vieren. Ook als ik bel voelt mijn schoonmoeder zich heel alleen in haar flatje. ‘Dan gaan we toch volgend jaar op vakantie!’ haalt nu de teleurstelling niet weg. Als ik elk uur de RIVM-cijfers check en door mijn nieuwsapps scroll worden er niet minder mensen ziek. Als ik heel vaak aan de vluchtelingen in kamp Moria denk zitten ze er nog. Ik gedroeg me alsof Corona zich iets van mijn bemoeizucht zou aantrekken. Maar hoe ik ook pieker of poets, het gaat pijn doen.

Mijn schoonmoeder herhaalt elke dag ‘ik mag niet klagen’, waar ik op antwoord ‘dat mag best. Het is heel moeilijk en dat mag je zeggen’. Ik hou het simpel want ze is 97 en doof, maar eigenlijk bedoel ik: je mag het voelen. Je hoeft je niet schuldig te voelen omdat je het moeilijk vindt om positief te blijven. Je hoeft jezelf niet op je kop te geven. Mijn ervaring met Acceptance en Commitment Therapie heeft me geleerd mijn gedachten te observeren en me bewust te worden van de manier waarop ik tegen mezelf praat. En dan valt het me op dat wat ik mijn schoonmoeder vertel ook op mij van toepassing is. Behalve dat ik de hele dag heel veel goed moet doen, om iedereen om wie ik geef hier doorheen te loodsen, moet ik ook de juiste dingen voelen. Dankbaarheid, omdat mijn gezin nog gezond is en mijn baan niet op de tocht staat. En kalmte, omdat ik dat wíl voelen, liefst zichtbaar (en ik doe toch elke dag yoga?! Ik adem met aandacht tot ik groen zie!). 

Mijn zelfopgelegde regels over hoe ik moet doen en wat ik moet voelen strekken zich uit naar mijn kinderen. Ze mogen het wel rot vinden, maar niet héél rot (want ‘ik ben al zes weken niet op stap geweest’ is geen ‘ik heb iemand verloren aan Corona / ik woon in een kamp zonder voorzieningen / ik sta ineens op straat’) en ze moeten (16, 18, 19 jaar) hun verantwoordelijkheid nemen, anders moet ik weer streng doen en dat vind ik niet leuk. Die gedachten over hoe het hoort zijn ook een controlemechanisme. Zo hou ik grip op de situatie en blijf ik weg bij wat ik niet wil voelen: dat mijn kinderen het zwaar hebben. 

Net zomin als we iets te zeggen hebben over het verloop van het Coronavirus, hebben we invloed op ons gevoel. Angst en onzekerheid, woede, verdriet, alles komt voorbij. We kunnen er niet voor zorgen die gevoelens niet te hebben. Wat we kunnen doen, is kiezen hoe we erop willen reageren. Hoe we om willen gaan met deze situatie en met de gevoelens die hij oproept. Als we onze kinderen daarin meenemen, leren ze iets dat belangrijker is dan alle lesstof die ze de afgelopen weken hebben gemist. Heftige en wisselende emoties horen bij jongeren (zeker bij pubers net wat jonger dan mijn kinderen). Ze zijn primair gericht op leeftijdsgenoten. Ze willen vrijheid en oefenen met de bijbehorende verantwoordelijkheid, maar de balans is er nog niet. Al deze factoren maken opvoeden ingewikkeld voor ouders van pubers in deze crisis. Hoe begeleiden wij ze hierin? We hebben als ouders zelf nog nooit zoiets meegemaakt en worden met ingrijpende vragen geconfronteerd. Wat zien onze kinderen ons doen? 

Mijn kinderen zagen mij eerst in de controlefreak-modus. De Preker kwam voorbij, de Zorger en de Oplosser. Toen ik mezelf uit de bocht zag vliegen heb ik verteld dat ik het ook niet weet, dat hun vader en ik twijfelen en ons zorgen maken. We hebben goed naar ze geluisterd en begrip getoond voor hun gevoel, zonder hun situatie met die van anderen te vergelijken. We hebben het gehad over welke reacties op verveling en frustratie iets opleveren. En als ouders de vrijheid begrensd toen bleek dat uit jezelf gehoor geven aan de oproep ‘Blijf zoveel mogelijk thuis’ moeilijk was. Soms moet je als ouder impopulaire maatregelen nemen om je kinderen te leren hoe verantwoordelijk gedrag eruitziet, en de gevoelens en reacties die dat oplevert verdragen. Het leverde ons de prijs op voor ‘ouders die altijd het moeilijkst doen’, maar hé, die trofee kregen we vorig jaar ook en er is nog ruimte op de plank. 

Nu zijn we een paar Coronaweken verder. Ik heb nog schrale handen van het handenwassen maar naast me liggen sinaasappels te verschrompelen in de fruitschaal. Ik hou me aan de regels maar kan best een dag zonder een RIVM-update. Ik mis mijn leerlingen en geniet van lange wandelingen met mijn man. Mijn zoon moppert elke dag op het virus en oppert aan het ontbijt ‘Wie voor een potje Catan?’ Mijn dochters beklagen zich luidkeels om dan gierend van het lachen in een kluwen op de bank te eindigen. Ik baal, en ik geniet. 

Ik baal en ik geniet en ik probeer al die gevoelens op te merken zonder er iets van te vinden. Zo beleef ik blijkbaar deze crisis. Ik doe mijn best mijn kinderen hun pijn te gunnen. Hun verdriet of teleurstelling niet te bagatelliseren of te veroordelen en me niet verantwoordelijk te voelen voor het wegnemen ervan. Deze tijd doet iets met ons allemaal en dat is niet leuk maar wel normaal.  


Dit delen:

door Imke De Graaf 23 september 2024
Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.
door Imke De Graaf 17 maart 2024
Ik heb het afgelopen jaar minstens vijf jongeren onder de 21 gesproken die met afgrijzen hun verjaardag dichterbij zagen komen. Twee daarvan waren mijn eigen kinderen. Niet vanwege twijfels over het soort feestje, de gastenlijst, playlist of outfit, maar vanwege de te snel naderende Toekomst. ‘Straks ben ik 18! 18! En ik weet nog niet eens wat ik wil gaan doen!’ ‘Ik word 20! Ik krijg het er gewoon benauwd van, ik wil het echt niet!’ De toekomst hangt samen met Grote Keuzes (studie, baan, partner, woonplaats) en Moeilijke Dingen (studieschuld, woningnood, technologische innovaties die de arbeidsmarkt sneller veranderen dan we kunnen bijbenen). Het maakt niet uit hoe vaak mijn collega’s en ik zeggen dat de meeste loopbanen geen rechte lijnen zijn en dat een studiekeuze EEN keuze is, niet DE keuze die de rest van je leven bepaalt. De behoefte aan houvast is zo groot dat leerlingen nog net niet smeken om een briefje met daarop hun naam en de studie, onderwijsinstelling en stad die het moeten worden. Eerder deze week sprak ik een mentorleerling die een meeloopdag had gedaan en niet genoeg had gevoeld. Hij had gehoopt op een golf van enthousiasme die zekerheid bracht. De golf was er niet geweest en nu twijfelde hij weer. ‘En ik heb ook nog geen Plan B!’ riep hij, paniek in zijn stem. De studietijd is allang geen periode meer waarin je op eigen benen leert staan, waar je weg van de veiligheid van thuis leert wie je bent en wat je kunt en langzaam een pad ziet opdoemen in de mist. Niet in de ogen van veel jongeren tenminste. Enerzijds wonen ze, vaak noodgedwongen, te lang onder papa en mama’s vleugels, anderzijds worden ze al in hun examenjaar aangemoedigd te netwerken via social media, hun competenties toe te voegen aan hun cv en onderscheidend vrijwilligerswerk te overwegen. Je traint de F-jes niet omdat je elke dag zin hebt in voetballen, maar om je maatschappelijke betrokkenheid en coachingsvaardigheden op LinkedIn te kunnen zetten. Je baan bij de supermarkt betaalt je biertjes, maar zegt ook iets over je klantvriendelijkheid of leiderschapskwaliteiten. Hopelijk is het allebei. Heb je er lol in en leer je er iets van. Wat mij stoort is de meritocratische manier van kijken die onze jongeren van ons leren: alsof de som van je vaardigheden, inzet en prestaties bepaalt of je ‘goed bezig’ bent, of zelfs hoe goed je bent. Het economische narratief dat onze blik bepaalt definieert ervaringen. Het ene schoolvak is belangrijker dan het andere, ‘want je kunt er later meer mee’. En dat geldt ook voor bijbaantjes, hobby’s en verenigingen waaraan je je tijd besteedt. Het idee dat je allerlei ervaringen opdoet om zoveel mogelijk te leren over jezelf en wat bij je past, en dat je schooltijd en studietijd daar de ideale periode voor zijn, is voor veel jongeren verworden tot iets anders. Niet het uitproberen en het zoeken is hun opdracht, maar het verzamelen van een lijst vaardigheden en prestaties. Harder, better, faster, stronger. Een onderzoeksrapportage met die titel beschreef vorig jaar de risicofactoren van prestatiedruk en stress onder jongeren. In het rapport wordt beschreven hoeveel jongeren zich overbelast voelen door de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen of die de maatschappij in hun beleving aan hen stelt. Ze zijn constant in competitie met anderen en met zichzelf; na elke genomen horde wacht een volgende. In de levensfase die draait om identiteitsontwikkeling is onzekerheid over je route normaal is, maar de prestatiegerichtheid van de maatschappij lijkt geen ruime te bieden voor een route met omwegen, en dus neemt de stress toe. We kunnen de wereld niet langzamer laten draaien. In de coronatijd ervoeren veel mensen hoe heilzaam een trager tempo was, maar inmiddels zijn we weer terug op het pre-pandemieniveau, als de filedrukte een graadmeter is. We kunnen wel genoeg andere dingen doen die goed zijn voor onszelf en onze kinderen. Door anders te kijken, en andere woorden te gebruiken voor wat we zien gebeuren, veranderen we de betekenis van ervaringen. In plaats van te denken in passief of actief, waarbij in onze maatschappij de actiestand altijd wint, kunnen we denken in aandachtig zijn of opbrengstgericht zijn. Bewust worden of onbewust handelen. Voor onszelf helpt het als we ‘niks doen’ reframen als reflectie, want zonder reflectie geen ontwikkeling. Zo zitten we anders op de bank, naar buiten te kijken, lopen we anders een blokje om. Voor onze kinderen en leerlingen helpt het als we ons eigen pedagogisch handelen aanpassen aan die andere manier van kijken, waarbij de tijd om te zoeken als zinvol wordt beschouwd. De tegenstelling wachten of ingrijpen wordt dan vertrouwen of beheersen. Natuurlijk zijn er momenten waarop je moet ingrijpen; opvoeden is ook sturen en begrenzen. Soms is opvoeden niks doen en dan is de houding waarmee je dat doet essentieel. Ongeduldig wachten ‘tot ze eens aan de gang gaan’ of erop vertrouwen dat er een zinvol innerlijk proces gaande is. Ik geloof dat het alle verschil maakt voor jonge mensen als hun opvoeders uitstralen dat zoek-tijd, twijfel-tijd, niks-tijd, gewoon tijd, soms precies is wat je nodig hebt om een volgende stap te kunnen zetten. Niet elke vorm van groei is zichtbaar of meetbaar. Een goeie tuinman trekt niet aan de planten maar geeft water en mest en wacht geduldig. We zijn de balans kwijt. Er is alleen de actiestand. Zelfs het niksen wordt actief ingevuld; al is het maar scrollend. Stoppen met doen is hartstikke moeilijk. Het leidt meteen tot onrust, ‘want het levert niks op.’ Onze kinderen leren niet zomaar de onrust te omarmen en de onzekerheid te verdragen. Ze leren het van ons, van wat wij doen en hoe wij op ze reageren. Nu de positieve afsluiter: je kunt er heel makkelijk mee oefenen, want je hebt er niets voor nodig, anders dan het besef dat je anders wil gaan kijken naar niksen. Voor jezelf, je kinderen of je leerlingen. En dan ga je gewoon het bos in: ogen en oren open, lopen maar. Staat je school niet in het bos, en wil je hier toch mee aan de slag? Dan heb ik ook werkvormen voor je om in de klas te gebruiken, om te starten met stilstaan en te praten over hoe dat is. De werkvormen zijn gebaseerd op Acceptance and Commitment Training (ACT). Kijk op www.act2go.nl De woordparen die ik hier gebruikt hebt, hoorde ik in de podcast Onderwijs leiden met hart en ziel #28, waarin pedagoog Joop Berding wordt geïnterviewd n.a.v zijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld . Ik kan de podcast van harte aanbevelen.
MEER BLOGS »