In de drogist

Imke De Graaf • 6 augustus 2020

Over rouw

Ik stond bij de drogist in de rij voor de kassa. Achter mij een klein jongetje met zijn vader.
Het jongetje: dit is mijn papa.
Ik: ja, dat dacht ik al.
Het jongetje: heb jij ook een papa? 
Ik: eh..ja.
( Enige twijfel. Niet meer, namelijk. Maar dat was niet de vraag.)
Het jongetje: is die thuis?
Ik: ja, zoiets.
(Zoiets?! Nou ja, ik kan nu niet meer zeggen dat hij dood is, en trouwens, hoe gaat dat jongetje dan reageren?)
Het jongetje: en jouw mama?
Ik: die ook.
(Toe maar. De begraafplaats in de wijk.)

Op de fiets naar huis voelde ik me raar. Ik legde de route af die ik altijd neem, van mijn hoofd naar beneden. Eerst maar eens uitgebreid aan mezelf uitleggen waarom ik had gezegd dat ik twee ouders had die thuis op de bank zaten, terwijl ze er allebei niet meer zijn. De drogist is niet de plek voor een gesprek over de dood met een mevrouw die je niet kent. Allebei je ouders dood. (‘Kan dat bij mij ook, papa?’ ‘Ja, maar pas als je heel oud bent. Eerst word ik nog een opa.’) ‘Moet dat nou?’ zou de vader gedacht hebben. Of de rest van de rij. Toen bedacht ik dat het fijn was om te kunnen zeggen dat mijn ouders nog leefden. De leeftijd en onschuldige, open blik van het jongetje waren voldoende excuus.
Thuis viel het verdriet als een deken over me heen. 

Ik rouw al lang en meestal gaat het goed. De neiging om mijn moeder te bellen als er iets gebeurt is verdwenen. Verjaar- en sterfdagen gaan niet ongemerkt, maar wel rustig voorbij. Ik ben dankbaar voor wat mijn ouders me gegeven hebben en het is makkelijk voor me om te voelen dat ze van me hielden. Maar op de raarste momenten verdwijnt het warme achtergrondgevoel en sta ik ineens bijna letterlijk naar adem te happen. Er is een winkelketen waar ik niet langs kan lopen zonder het gevoel van een stomp in mijn maag. Van sommige reclames moet ik altijd huilen. Een houding, een gebaar, een blik kan mij vloeren. Een maand geleden heb ik, zoals aan het begin van elke zomer, mijn kast uitgeruimd. Het nooit gedragen roze vestje dat ik gekocht had voor mijn moeders ziekenhuisperiode heb ik niet een veertiende keer weer teruggelegd, maar in de zak gedaan voor het goede doel. Ik vond dat heel wat van mezelf. Twee dagen later gebeurde er iets waardoor ik me afvroeg of ik überhaupt al wel begonnen was met rouwen.

Rouwen is nooit klaar. Er zit geen einde aan. Dat kan ook niet, want dat impliceert dat de relatie die je met iemand had beëindigd is. En daar kies je niet voor, als je veel van iemand gehouden hebt. Grote onzin dus, om bij rouw te praten over verdriet verwerken. Verwerken klinkt als een handeling die iets doet verdwijnen. Het gaat om het verweven van het verdriet met je leven. Je neemt het grote gemis dat vertelt hoeveel iemand voor je betekende mee je leven in. Zodat de relatie die je had met de overledene en het gevoel dat daarbij hoorde een onderdeel worden van jou. 

Als ik met cliënten praat over rouw, stel ik vaak een vraag die duidt op die eenheid van het verdriet en de liefde. ‘Hoe lang wil je verdrietig blijven?’ bijvoorbeeld. Niemand zegt dan dat ze niet meer verdrietig willen zijn. Mensen geven een antwoord dat zegt dat het verdriet er mag zijn, móet zijn bijna, maar dat ze er niet langer in willen verdrinken. Zo’n antwoord maakt een start mogelijk van een traject dat niet gericht is op het beëindigen van de pijn, maar op leven met de ervaring van verlies. Laatst gebruikte ik, in gesprek met een meisje dat haar broertje moest missen, een heel groot meditatiekussen dat in mijn praktijkruimte op de grond ligt. De verkorte versie:

Stel je voor dat dit kussen staat voor alle gevoelens die denken aan je broertje bij je oproept: al jullie gezamenlijke herinneringen zitten hierin, al die keren samen lol, en de ruzies, jouw zorgen toen hij ziek werd, die laatste dagen en wat hij toen tegen je zei, en het verdriet van het afgelopen jaar. Hou het kussen met twee handen vast. Het is van jullie samen. Nou loop maar even rond. [Het kussen is zo groot dat ze er nauwelijks omheen kon kijken, dus lopen was heel onhandig ] Hm, dat gaat zo niet zo goed hè? Wil je het kussen wegleggen? Met alles wat het betekent, daar in de hoek, zodat je je handen vrij hebt? [ Nee, dat wilde ze niet ] Zullen we kijken of we een manier kunnen verzinnen waarop je het kussen kunt meenemen, waar je ook naar toe gaat, zonder dat het je belemmert bij het zien waar je naar toe gaat en het doen wat je wilt doen? 

We hebben daarna nog verschillende gesprekken gehad, over verdrietig zijn en (van jezelf) verdrietig moeten zijn. We hebben het kussen binnenstebuiten en ondersteboven gekeerd, om te ontdekken wat haar broertje en zij voor elkaar betekenden en wat ze altijd mee zou nemen. We hebben het kussen op haar rug gebonden om te voelen hoe dat was: lopen met je handen vrij, kunnen kiezen waar je naartoe gaat, zonder achter te laten wat bij je hoort. Het belangrijkste verschil na een tijdje was dat ze weer dingen ging doen, ook leuke dingen. Het mocht weer. 

ACT (Acceptance and Commitment Therapie) gaat over doen waar je blij van wordt, ongeacht wat er op je pad komt. Bij een groot verlies horen verwarrende emoties, en we zoeken naar manieren om ermee om te gaan. Onze eigen ideeën over wat passend of helpend is in zo’n periode kunnen in de weg zitten. Soms is het heel moeilijk om jezelf toe te staan iets leuk te vinden als je iemand verloren bent, zelfs na een hele tijd. Lol voelt ongepast. De meeste jonge kinderen kunnen in periodes van rouw verdriet afwisselen met vrolijke momenten. Voor oudere kinderen en volwassenen is het vaak moeilijker. Terwijl het juist zo helpt dingen te doen waar je energie van krijgt om het gemis te kunnen dragen, als daar weer ruimte voor is. Zelf heb ik, door met ACT bezig te zijn, beter geleerd gewoon te voelen wat ik voel, zonder daar zelf iets van te vinden. En te zien dat ik, net als dit meisje, iets wat al heel moeilijk is soms extra moeilijk maakte door bepaalde gedachten over hoe rouwen hoort als waarheid aan te nemen. Inmiddels weet ik dat er geen rouwregels zijn, en dat de slappe lach even goed kan helpen als een potje huilen. Dat die twee zelfs ook heel goed samen kunnen gaan. En dat je blijft leren over jezelf, ook van kleine jongetjes in de drogist. 


Dit delen:

door Imke De Graaf 23 september 2024
Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.
door Imke De Graaf 17 maart 2024
Ik heb het afgelopen jaar minstens vijf jongeren onder de 21 gesproken die met afgrijzen hun verjaardag dichterbij zagen komen. Twee daarvan waren mijn eigen kinderen. Niet vanwege twijfels over het soort feestje, de gastenlijst, playlist of outfit, maar vanwege de te snel naderende Toekomst. ‘Straks ben ik 18! 18! En ik weet nog niet eens wat ik wil gaan doen!’ ‘Ik word 20! Ik krijg het er gewoon benauwd van, ik wil het echt niet!’ De toekomst hangt samen met Grote Keuzes (studie, baan, partner, woonplaats) en Moeilijke Dingen (studieschuld, woningnood, technologische innovaties die de arbeidsmarkt sneller veranderen dan we kunnen bijbenen). Het maakt niet uit hoe vaak mijn collega’s en ik zeggen dat de meeste loopbanen geen rechte lijnen zijn en dat een studiekeuze EEN keuze is, niet DE keuze die de rest van je leven bepaalt. De behoefte aan houvast is zo groot dat leerlingen nog net niet smeken om een briefje met daarop hun naam en de studie, onderwijsinstelling en stad die het moeten worden. Eerder deze week sprak ik een mentorleerling die een meeloopdag had gedaan en niet genoeg had gevoeld. Hij had gehoopt op een golf van enthousiasme die zekerheid bracht. De golf was er niet geweest en nu twijfelde hij weer. ‘En ik heb ook nog geen Plan B!’ riep hij, paniek in zijn stem. De studietijd is allang geen periode meer waarin je op eigen benen leert staan, waar je weg van de veiligheid van thuis leert wie je bent en wat je kunt en langzaam een pad ziet opdoemen in de mist. Niet in de ogen van veel jongeren tenminste. Enerzijds wonen ze, vaak noodgedwongen, te lang onder papa en mama’s vleugels, anderzijds worden ze al in hun examenjaar aangemoedigd te netwerken via social media, hun competenties toe te voegen aan hun cv en onderscheidend vrijwilligerswerk te overwegen. Je traint de F-jes niet omdat je elke dag zin hebt in voetballen, maar om je maatschappelijke betrokkenheid en coachingsvaardigheden op LinkedIn te kunnen zetten. Je baan bij de supermarkt betaalt je biertjes, maar zegt ook iets over je klantvriendelijkheid of leiderschapskwaliteiten. Hopelijk is het allebei. Heb je er lol in en leer je er iets van. Wat mij stoort is de meritocratische manier van kijken die onze jongeren van ons leren: alsof de som van je vaardigheden, inzet en prestaties bepaalt of je ‘goed bezig’ bent, of zelfs hoe goed je bent. Het economische narratief dat onze blik bepaalt definieert ervaringen. Het ene schoolvak is belangrijker dan het andere, ‘want je kunt er later meer mee’. En dat geldt ook voor bijbaantjes, hobby’s en verenigingen waaraan je je tijd besteedt. Het idee dat je allerlei ervaringen opdoet om zoveel mogelijk te leren over jezelf en wat bij je past, en dat je schooltijd en studietijd daar de ideale periode voor zijn, is voor veel jongeren verworden tot iets anders. Niet het uitproberen en het zoeken is hun opdracht, maar het verzamelen van een lijst vaardigheden en prestaties. Harder, better, faster, stronger. Een onderzoeksrapportage met die titel beschreef vorig jaar de risicofactoren van prestatiedruk en stress onder jongeren. In het rapport wordt beschreven hoeveel jongeren zich overbelast voelen door de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen of die de maatschappij in hun beleving aan hen stelt. Ze zijn constant in competitie met anderen en met zichzelf; na elke genomen horde wacht een volgende. In de levensfase die draait om identiteitsontwikkeling is onzekerheid over je route normaal is, maar de prestatiegerichtheid van de maatschappij lijkt geen ruime te bieden voor een route met omwegen, en dus neemt de stress toe. We kunnen de wereld niet langzamer laten draaien. In de coronatijd ervoeren veel mensen hoe heilzaam een trager tempo was, maar inmiddels zijn we weer terug op het pre-pandemieniveau, als de filedrukte een graadmeter is. We kunnen wel genoeg andere dingen doen die goed zijn voor onszelf en onze kinderen. Door anders te kijken, en andere woorden te gebruiken voor wat we zien gebeuren, veranderen we de betekenis van ervaringen. In plaats van te denken in passief of actief, waarbij in onze maatschappij de actiestand altijd wint, kunnen we denken in aandachtig zijn of opbrengstgericht zijn. Bewust worden of onbewust handelen. Voor onszelf helpt het als we ‘niks doen’ reframen als reflectie, want zonder reflectie geen ontwikkeling. Zo zitten we anders op de bank, naar buiten te kijken, lopen we anders een blokje om. Voor onze kinderen en leerlingen helpt het als we ons eigen pedagogisch handelen aanpassen aan die andere manier van kijken, waarbij de tijd om te zoeken als zinvol wordt beschouwd. De tegenstelling wachten of ingrijpen wordt dan vertrouwen of beheersen. Natuurlijk zijn er momenten waarop je moet ingrijpen; opvoeden is ook sturen en begrenzen. Soms is opvoeden niks doen en dan is de houding waarmee je dat doet essentieel. Ongeduldig wachten ‘tot ze eens aan de gang gaan’ of erop vertrouwen dat er een zinvol innerlijk proces gaande is. Ik geloof dat het alle verschil maakt voor jonge mensen als hun opvoeders uitstralen dat zoek-tijd, twijfel-tijd, niks-tijd, gewoon tijd, soms precies is wat je nodig hebt om een volgende stap te kunnen zetten. Niet elke vorm van groei is zichtbaar of meetbaar. Een goeie tuinman trekt niet aan de planten maar geeft water en mest en wacht geduldig. We zijn de balans kwijt. Er is alleen de actiestand. Zelfs het niksen wordt actief ingevuld; al is het maar scrollend. Stoppen met doen is hartstikke moeilijk. Het leidt meteen tot onrust, ‘want het levert niks op.’ Onze kinderen leren niet zomaar de onrust te omarmen en de onzekerheid te verdragen. Ze leren het van ons, van wat wij doen en hoe wij op ze reageren. Nu de positieve afsluiter: je kunt er heel makkelijk mee oefenen, want je hebt er niets voor nodig, anders dan het besef dat je anders wil gaan kijken naar niksen. Voor jezelf, je kinderen of je leerlingen. En dan ga je gewoon het bos in: ogen en oren open, lopen maar. Staat je school niet in het bos, en wil je hier toch mee aan de slag? Dan heb ik ook werkvormen voor je om in de klas te gebruiken, om te starten met stilstaan en te praten over hoe dat is. De werkvormen zijn gebaseerd op Acceptance and Commitment Training (ACT). Kijk op www.act2go.nl De woordparen die ik hier gebruikt hebt, hoorde ik in de podcast Onderwijs leiden met hart en ziel #28, waarin pedagoog Joop Berding wordt geïnterviewd n.a.v zijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld . Ik kan de podcast van harte aanbevelen.
MEER BLOGS »