Ik hou van metaforen. Een goede metafoor scheelt een hele hoop tekst en uitleg, blijft beter hangen dan een preek en houdt serieuze zaken luchtig. Vandaar mijn voornemen om er elke maand een met je te delen die voor mij gewerkt heeft.
Nu het schooljaar weer begonnen is, zal ik niet de enige ouder zijn die zich regelmatig moet inhouden om niet hardop te vragen of het huiswerk écht al af is, als zoon of dochter ruim voor het avondeten al klaar lijkt te zijn. En ik ben vast ook geen uitzondering als ik op zo’n rustig dagje dan eens opper dat het misschien wel een goed idee is om even vooruit te kijken. Zou je anders nu misschien vast dat boek….? Heb je wel gezien dat je volgende week…?
Ik word moe van mezelf en ik ben de enige niet hier in huis. Inmiddels weet ik mezelf meestal op tijd tot de orde te roepen en ga ik over op de aanpak die wél werkt: de verantwoordelijkheid daar laten waar hij hoort. Bij mijn kinderen. Maar dan wil ik wel van ze horen hoe hun plan van aanpak eruit ziet. Ik wil horen dat ze weten wat komen gaat. En dus: de fiets-metafoor.
Vraag je puber om een kind van een jaar of vier in gedachten te nemen (neefje, nichtje, buurkind). Ik noem onze denkbeeldige kleuter Max. En dan gaat het gesprek ongeveer zo:
‘Stel je voor dat je Max zou gaan leren fietsen. Dat heb je afgesproken met zijn ouders. Zij vertrouwen erop dat jij dat kunt. Eerst heeft hij geoefend met zijwieltjes, maar op een gegeven moment gaan die eraf. Hoe gaat dat dan?’
(‘Stukje meerennen, bagagedrager vasthouden, steeds wat langer loslaten, enzovoort.’)
‘Na een tijdje lukt het. Hij kan nog niet goed draaien en remmen, en hij wiebelt nogal, maar hij fietst zelf. Hij is super trots. Nu wil hij op de fiets naar school. Wat zeg jij dan?’
(‘Nee, dat zou ik niet goed vinden, hij moet eerst nog meer oefenen.’)
‘Oké. Max oefent en oefent en hij leert bochten maken en remmen. Hij wil echt héél graag op school laten zien wat hij kan. Je besluit dat hij mag fietsen, met jou samen en eerst over de stoep. Hij is boos, want hij wil alleen en op de straat fietsen. Wat vind je daarvan?’
(‘Dat mag niet, want hij heeft nog nooit op straat gefietst, dus alleen is te gevaarlijk. En hij kent nog helemaal geen verkeersregels.’)
‘Maar hij kan toch fietsen? Die regels leert hij dan toch vanzelf wel door het te doen?’
( Verbaasde blik, wat ben jij voor rare ouder? ‘Je gaat zo’n kleuter toch niet zomaar loslaten in het verkeer?!’)
‘Oh? Hoe zou je dat dan doen?’
( ‘Eerst meefietsen, wijzen op gevaarlijke situaties en zo, tot ik zie dat hij doet wat hij moet doen. Op tijd stoppen, hand uitsteken, dat soort dingen. ’)
‘Dank je, dat wilde ik horen. Iemand leren fietsen is als iemand leren leren. Dat je de basisschool hebt doorlopen wil nog niet zeggen dat je nu alles alleen kunt. Je kunt niet zomaar losgelaten worden zonder te weten hoe de wereld van de middelbare school werkt. Met huiswerk en overhoringen, met proefwerken en toetsweken. Als ouder weet ik dat je het gaat leren. Ik heb er alle vertrouwen in dat jij over een tijd zelfstandig je schoolwerk regelt, net zo goed als ik vroeger wist dat je zou leren alleen naar school te fietsen. Dat ik een tijdje meefiets heeft niks te maken met een gebrek aan vertrouwen, maar met mijn eigen verantwoordelijkheid. Het is mijn taak jou te begeleiden tot je zonder mij kunt fietsen, omdat ik veel ervaring heb in het verkeer. Tot ik merk dat je je de verkeersregels hebt eigen gemaakt. Als je denkt dat je het al alleen kunt, laat mij dan weten dat je de gevaarlijke situaties aan ziet komen. Zeg dan ‘er komt een toetsweek aan ( = groot kruispunt) dus ik ga op tijd een planning maken (= remmen)’ of zoiets.’
Heb je dit eenmaal besproken, dan kun je er makkelijk op terugkomen zonder dat je klinkt als een vervelende bemoeial. Iedere puber snapt waarom je meefietst met een zigzaggende kleuter.
‘Schat, ik heb nu het gevoel dat je midden in de spits met oordoppen in aan de verkeerde kant van de weg fietst. Help me even, wat ga je doen?’