Van bemoeien naar begeleiden
Imke De Graaf • 30 september 2016
Een tip voor ouders van pubers
Ik hou van metaforen. Een goede metafoor scheelt een hele hoop tekst en uitleg, blijft beter hangen dan een preek en houdt serieuze zaken luchtig. Vandaar mijn voornemen om er elke maand een met je te delen die voor mij gewerkt heeft.
Nu het schooljaar weer begonnen is, zal ik niet de enige ouder zijn die zich regelmatig moet inhouden om niet hardop te vragen of het huiswerk écht al af is, als zoon of dochter ruim voor het avondeten al klaar lijkt te zijn. En ik ben vast ook geen uitzondering als ik op zo’n rustig dagje dan eens opper dat het misschien wel een goed idee is om even vooruit te kijken. Zou je anders nu misschien vast dat boek….? Heb je wel gezien dat je volgende week…?
Ik word moe van mezelf en ik ben de enige niet hier in huis. Inmiddels weet ik mezelf meestal op tijd tot de orde te roepen en ga ik over op de aanpak die wél werkt: de verantwoordelijkheid daar laten waar hij hoort. Bij mijn kinderen. Maar dan wil ik wel van ze horen hoe hun plan van aanpak eruit ziet. Ik wil horen dat ze weten wat komen gaat. En dus: de fiets-metafoor.
Vraag je puber om een kind van een jaar of vier in gedachten te nemen (neefje, nichtje, buurkind). Ik noem onze denkbeeldige kleuter Max. En dan gaat het gesprek ongeveer zo:
‘Stel je voor dat je Max zou gaan leren fietsen. Dat heb je afgesproken met zijn ouders. Zij vertrouwen erop dat jij dat kunt. Eerst heeft hij geoefend met zijwieltjes, maar op een gegeven moment gaan die eraf. Hoe gaat dat dan?’
(‘Stukje meerennen, bagagedrager vasthouden, steeds wat langer loslaten, enzovoort.’)
‘Na een tijdje lukt het. Hij kan nog niet goed draaien en remmen, en hij wiebelt nogal, maar hij fietst zelf. Hij is super trots. Nu wil hij op de fiets naar school. Wat zeg jij dan?’
(‘Nee, dat zou ik niet goed vinden, hij moet eerst nog meer oefenen.’)
‘Oké. Max oefent en oefent en hij leert bochten maken en remmen. Hij wil echt héél graag op school laten zien wat hij kan. Je besluit dat hij mag fietsen, met jou samen en eerst over de stoep. Hij is boos, want hij wil alleen en op de straat fietsen. Wat vind je daarvan?’
(‘Dat mag niet, want hij heeft nog nooit op straat gefietst, dus alleen is te gevaarlijk. En hij kent nog helemaal geen verkeersregels.’)
‘Maar hij kan toch fietsen? Die regels leert hij dan toch vanzelf wel door het te doen?’
( Verbaasde blik, wat ben jij voor rare ouder? ‘Je gaat zo’n kleuter toch niet zomaar loslaten in het verkeer?!’)
‘Oh? Hoe zou je dat dan doen?’
( ‘Eerst meefietsen, wijzen op gevaarlijke situaties en zo, tot ik zie dat hij doet wat hij moet doen. Op tijd stoppen, hand uitsteken, dat soort dingen. ’)
‘Dank je, dat wilde ik horen. Iemand leren fietsen is als iemand leren leren. Dat je de basisschool hebt doorlopen wil nog niet zeggen dat je nu alles alleen kunt. Je kunt niet zomaar losgelaten worden zonder te weten hoe de wereld van de middelbare school werkt. Met huiswerk en overhoringen, met proefwerken en toetsweken. Als ouder weet ik dat je het gaat leren. Ik heb er alle vertrouwen in dat jij over een tijd zelfstandig je schoolwerk regelt, net zo goed als ik vroeger wist dat je zou leren alleen naar school te fietsen. Dat ik een tijdje meefiets heeft niks te maken met een gebrek aan vertrouwen, maar met mijn eigen verantwoordelijkheid. Het is mijn taak jou te begeleiden tot je zonder mij kunt fietsen, omdat ik veel ervaring heb in het verkeer. Tot ik merk dat je je de verkeersregels hebt eigen gemaakt. Als je denkt dat je het al alleen kunt, laat mij dan weten dat je de gevaarlijke situaties aan ziet komen. Zeg dan ‘er komt een toetsweek aan ( = groot kruispunt) dus ik ga op tijd een planning maken (= remmen)’ of zoiets.’
Heb je dit eenmaal besproken, dan kun je er makkelijk op terugkomen zonder dat je klinkt als een vervelende bemoeial. Iedere puber snapt waarom je meefietst met een zigzaggende kleuter.
‘Schat, ik heb nu het gevoel dat je midden in de spits met oordoppen in aan de verkeerde kant van de weg fietst. Help me even, wat ga je doen?’
Dit delen:

Jaren geleden werd ik heel ziek tijdens een droomvakantie naar Madagaskar. Als ik daaraan terugdenk zie ik de allerliefste piepjonge en beeldschone, in roze gestoken verpleegstertjes boven mijn bed zweven en voel ik de angst. Wat me het meest is bijgebleven van mijn terugreis naar Nederland is het gevoel van de gladde wegen in de taxi van het vliegveld naar huis. Het stond voor veiligheid, zekerheid, en het vertrouwen dat het weer goed zou komen. Thuis, Nederland, waar alles geregeld is. Ik had nooit eerder zo’n diep gevoel van dankbaarheid ervaren voor de staat van onze infrastructuur. Ik wil maar zeggen: soms gebeurt er iets waardoor je alles anders gaat bekijken en ineens heel blij bent met iets dat er altijd al was. Omdat een mens, of in ieder geval ik, dit soort waardevolle lessen snel vergeet, geeft het leven je meerdere kansen om te leren. Afgelopen zomer stond weer een droomvakantie gepland. Ik had een sabbatical genomen van begin schooljaar tot kerst en met de zomervakantie erbij konden mijn man en ik een half jaar reizen. Het afscheidsetentje met de kinderen was al achter de rug; de spullen stonden klaar in de gang. Laat ik het vervolg samenvatten door te zeggen dat het sabbatical werd omgezet in ziekteverlof en dat mijn man en ik wel een half jaar hebben gereisd, maar dan metaforisch gezien, door de medische wereld. Gisteren zat ik bij de bedrijfsarts, om te bespreken of ik weer klaar was om les te geven. Ik vertelde dat ik even de klas in gegaan was om mijn mentorleerlingen te zeggen dat ik terugkwam, en dat ik meteen daarna de wc was ingedoken omdat ik moest huilen. Hij vroeg waarom en ik kwam niet veel verder dan ‘omdat ik dacht…ik ben er weer. Ze zaten ook allemaal zo lief te kijken.’ En toen wist ik het zelf ook weer. Ik ben nog niet de oude en zie op tegen de werkdruk, de stress rondom allerlei organisatorische veranderingen en de onvoorspelbaarheid van een klas. Ik ben bang dat ik focus mis en te emotioneel reageer als het tegenzit. Maar die school, dat is mijn plek. Werken met zo’n club vijftienjarigen, al die individuen die me nieuwsgierig maken en blijven uitdagen, vind ik het allermooist. En als ik dan hoor ‘Hééé mevrouw! Bent u er weer! We hebben u gemist!’ dan voelt dat net als toen met die gladde weg. Kom maar op, 2026.

Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.