Leraar zijn

Imke De Graaf • 12 april 2021

Jaren geleden zat ik in leertherapie, om contextueel therapeut te worden. Wat me daar vooral van is bijgebleven dat ik alles bij elkaar huilde, terwijl ik nooit huil. Mijn therapeute had me binnen de kortste keren door. Op wat voor manier ze ook naar mijn ervaring vroeg, mijn antwoord begon steevast met: ‘ik denk…’. Waarop zij resoluut zei ‘Stop maar weer, daar vroeg ik niet naar.’ Met mijn eenzijdige manier van dingen benaderen, de route ‘via het hoofd’, werd korte metten gemaakt. Nog steeds ben ik geneigd de wereld, anderen en mezelf aan een constante analyse te onderwerpen, maar ik heb wel bijgeleerd.


In zijn terecht veelbekeken TED Talk ‘Do schools kill creativity?’ beschrijft Ken Robinson hoe professoren hun lichaam gebruiken als een transportmiddel om hun hoofd van A naar B te brengen. Hij beschrijft hoe op de meeste scholen alle aandacht uitgaat naar het vergaren van kennis, waarbij het lichaam vergeten wordt. Nu ben ik een groot voorstander van kennis vergaren, en blijf graag ver uit de buurt van onderwijsvernieuwing van het type ‘waarom moet je dit leren als je het ook op kunt zoeken?’, maar hier heeft Ken echt een punt (hij zegt veel rake dingen, maar dat ter zijde). In het Nederlandse onderwijs, ook in de meeste moderne varianten, lijkt soms vergeten te worden dat mensen naast een hoofd ook nog een lijf hebben, met allerlei gevoelens erin. Stilstaan bij dat lijf, en alles wat zich erin voordoet, is niet vanzelfsprekend maar zou dat wel moeten zijn. Reflectie is een wezenlijk onderdeel van elk groeiproces en voor persoonlijke ontwikkeling is het nodig daarbij innerlijke ervaringen mee te nemen.


Er is de laatste jaren veel aandacht geweest voor het belang van de executieve functies en de grote rol die ze spelen bij schoolsucces. Met executieve functies worden de hogere hersenprocessen genoemd, die verantwoordelijk zijn voor effectief, doelgericht en sociaal gedrag. Ze vallen uiteen in denkvaardigheden en vaardigheden die gedrag aansturen. Denkvaardigheden zijn bijvoorbeeld planning en prioritering, organisatie en het werkgeheugen. In het rijtje vaardigheden die gedrag aansturen zie je bijvoorbeeld emotieregulatie, taakinitiatie en volgehouden aandacht. Stilstaan bij innerlijke ervaringen is daarbij een voorwaarde: een pas op de plaats maakt het mogelijk een passende reactie te kiezen. De denkvaardigheden worden op waarde geschat: van brugklas tot eindexamenjaar hameren we op het belang van een goede planning en het werkgeheugen wordt continu getraind. Hoe anders met de vaardigheden uit het andere rijtje. Het vermogen de aandacht bij de les te kunnen houden wordt verondersteld, maar tips om dit te trainen als het niet lukt ontbreken over het algemeen. Leerlingen die last hebben van hun emoties, of het nou stress is, frustratie of verveling, horen wel dat ze zich niet zo ‘hoeven’ of moeten voelen, of dat het bijbehorende gedrag onnodig of ongewenst is, maar hoe je dan met die gevoelens om moet gaan wordt er lang niet altijd bij verteld.


En toen kwam corona. Geconfronteerd met een onbekend virus kregen we met z’n allen te maken met onzekerheid. Hoe erg gaat het zijn? Hoe lang gaat het duren? Hoe moet het nu met….? En wat als….? Ik zag dat Nederland grotendeels dezelfde automatische reactie had als ik. Ik ken dit niet en het maakt me bang. Ik wil weten waar ik aan toe ben. Dus ga ik op zoek naar meer kennis, analyses, verklaringen, voorspellingen. De route via het hoofd om grip te krijgen op de situatie. Voor de mensen die met de antwoorden geen genoegen namen waren er al snel complotten om meer duiding te geven. Het is een begrijpelijke reactie. Hoe minder je de situatie in de hand hebt, hoe groter de behoefte aan houvast.


In de klas en in de docentenkamer zie ik hetzelfde. Leerlingen willen weten wat er gaat gebeuren. Welke toetsen moeten ingehaald worden, wat moet ik wanneer doen? Docenten vragen zich hetzelfde af. Hoeveel kunnen we nog toetsen en wanneer en hoe gaan we dat doen? Er wordt driftig vergaderd over de planning en de organisatie van leerjaar 1 t/m 6. Ik doe mee, ik wil het ook allemaal weten. Hoe kan ik mijn mentorleerlingen in 5 vwo goed adviseren als ik niet weet hoe hun examenjaar eruit gaat zien? Wat er volgend jaar uitgesteld, overgeslagen of ingehaald mag worden? Hoe bepalen we de beste bestemming voor de subsidiegelden zonder glazen bol?


Ik ken mezelf een beetje beter dan tien jaar geleden. Als ik mezelf en mijn collega’s zo te keer hoor gaan, elke nieuwe maatregel incasserend, meteen bijsturen, ondersteunen, stutten, verder zoeken, plannen, regelen, dan merk ik het op. Dan roept iets in mij: tijd voor iets anders! Aandacht voor nu. Voor wat er nu met ons gebeurt, met onze leerlingen, en hoe dat is. Stoppen met vooruitkijken, met doen, en ruimte maken voor ervaren. Leraar zijn is meer dan lesgeven. En de situatie waar we nu in zitten vraagt van ons zichtbaar leraar te zijn. Door te laten zien hoe wij zijn, hoe wij mens zijn in deze onzekere tijd, leren wij onze leerlingen misschien wel de belangrijkste lessen. Even geen wiskunde, aardrijkskunde of Engels maar een lesje over leven. Wat er moeilijk is, wat het niet weten met je doet en wat je dan inzet om daar goed doorheen te komen. Je hoeft niet met de hele klas een potje te huilen, zoals ik in therapie, maar even stoppen met verklaren en plannen en gewoon even kletsen over wat er met je gebeurt en hoe dat voelt is heel wat waard.


Het verloop van het virus is onbekend. De nadruk op de invloed ervan op schoolprestaties problematisch. De eenzijdige aanpak ‘via het hoofd’ gevaarlijk. Voor iedereen in het onderwijs, docenten en leerlingen. Als we meteen een plan van aanpak loslaten op elke leerling bij wie de motivatie is uitgedoofd, als we roepen om cijfers, zwart op wit, duidelijkheid, dan ontkennen we onze kwetsbaarheid. Dit virus doet iets met ons en daar mogen we niet aan voorbijgaan. Voor we gaan rennen, eerst een pas op de plaats. Denken én voelen. Dan pas beslissen wat nodig is. Het gaat om de balans: lesgeven en leraar zijn.


Ben je benieuwd hoe dit er concreet uitziet? Kijk hier voor informatie over trainingen en workshops voor het VO.


Deze blog verscheen eerder op www.lerarenpunt2210.nl


Dit delen:

door Imke De Graaf 23 september 2024
Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.
door Imke De Graaf 17 maart 2024
Ik heb het afgelopen jaar minstens vijf jongeren onder de 21 gesproken die met afgrijzen hun verjaardag dichterbij zagen komen. Twee daarvan waren mijn eigen kinderen. Niet vanwege twijfels over het soort feestje, de gastenlijst, playlist of outfit, maar vanwege de te snel naderende Toekomst. ‘Straks ben ik 18! 18! En ik weet nog niet eens wat ik wil gaan doen!’ ‘Ik word 20! Ik krijg het er gewoon benauwd van, ik wil het echt niet!’ De toekomst hangt samen met Grote Keuzes (studie, baan, partner, woonplaats) en Moeilijke Dingen (studieschuld, woningnood, technologische innovaties die de arbeidsmarkt sneller veranderen dan we kunnen bijbenen). Het maakt niet uit hoe vaak mijn collega’s en ik zeggen dat de meeste loopbanen geen rechte lijnen zijn en dat een studiekeuze EEN keuze is, niet DE keuze die de rest van je leven bepaalt. De behoefte aan houvast is zo groot dat leerlingen nog net niet smeken om een briefje met daarop hun naam en de studie, onderwijsinstelling en stad die het moeten worden. Eerder deze week sprak ik een mentorleerling die een meeloopdag had gedaan en niet genoeg had gevoeld. Hij had gehoopt op een golf van enthousiasme die zekerheid bracht. De golf was er niet geweest en nu twijfelde hij weer. ‘En ik heb ook nog geen Plan B!’ riep hij, paniek in zijn stem. De studietijd is allang geen periode meer waarin je op eigen benen leert staan, waar je weg van de veiligheid van thuis leert wie je bent en wat je kunt en langzaam een pad ziet opdoemen in de mist. Niet in de ogen van veel jongeren tenminste. Enerzijds wonen ze, vaak noodgedwongen, te lang onder papa en mama’s vleugels, anderzijds worden ze al in hun examenjaar aangemoedigd te netwerken via social media, hun competenties toe te voegen aan hun cv en onderscheidend vrijwilligerswerk te overwegen. Je traint de F-jes niet omdat je elke dag zin hebt in voetballen, maar om je maatschappelijke betrokkenheid en coachingsvaardigheden op LinkedIn te kunnen zetten. Je baan bij de supermarkt betaalt je biertjes, maar zegt ook iets over je klantvriendelijkheid of leiderschapskwaliteiten. Hopelijk is het allebei. Heb je er lol in en leer je er iets van. Wat mij stoort is de meritocratische manier van kijken die onze jongeren van ons leren: alsof de som van je vaardigheden, inzet en prestaties bepaalt of je ‘goed bezig’ bent, of zelfs hoe goed je bent. Het economische narratief dat onze blik bepaalt definieert ervaringen. Het ene schoolvak is belangrijker dan het andere, ‘want je kunt er later meer mee’. En dat geldt ook voor bijbaantjes, hobby’s en verenigingen waaraan je je tijd besteedt. Het idee dat je allerlei ervaringen opdoet om zoveel mogelijk te leren over jezelf en wat bij je past, en dat je schooltijd en studietijd daar de ideale periode voor zijn, is voor veel jongeren verworden tot iets anders. Niet het uitproberen en het zoeken is hun opdracht, maar het verzamelen van een lijst vaardigheden en prestaties. Harder, better, faster, stronger. Een onderzoeksrapportage met die titel beschreef vorig jaar de risicofactoren van prestatiedruk en stress onder jongeren. In het rapport wordt beschreven hoeveel jongeren zich overbelast voelen door de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen of die de maatschappij in hun beleving aan hen stelt. Ze zijn constant in competitie met anderen en met zichzelf; na elke genomen horde wacht een volgende. In de levensfase die draait om identiteitsontwikkeling is onzekerheid over je route normaal is, maar de prestatiegerichtheid van de maatschappij lijkt geen ruime te bieden voor een route met omwegen, en dus neemt de stress toe. We kunnen de wereld niet langzamer laten draaien. In de coronatijd ervoeren veel mensen hoe heilzaam een trager tempo was, maar inmiddels zijn we weer terug op het pre-pandemieniveau, als de filedrukte een graadmeter is. We kunnen wel genoeg andere dingen doen die goed zijn voor onszelf en onze kinderen. Door anders te kijken, en andere woorden te gebruiken voor wat we zien gebeuren, veranderen we de betekenis van ervaringen. In plaats van te denken in passief of actief, waarbij in onze maatschappij de actiestand altijd wint, kunnen we denken in aandachtig zijn of opbrengstgericht zijn. Bewust worden of onbewust handelen. Voor onszelf helpt het als we ‘niks doen’ reframen als reflectie, want zonder reflectie geen ontwikkeling. Zo zitten we anders op de bank, naar buiten te kijken, lopen we anders een blokje om. Voor onze kinderen en leerlingen helpt het als we ons eigen pedagogisch handelen aanpassen aan die andere manier van kijken, waarbij de tijd om te zoeken als zinvol wordt beschouwd. De tegenstelling wachten of ingrijpen wordt dan vertrouwen of beheersen. Natuurlijk zijn er momenten waarop je moet ingrijpen; opvoeden is ook sturen en begrenzen. Soms is opvoeden niks doen en dan is de houding waarmee je dat doet essentieel. Ongeduldig wachten ‘tot ze eens aan de gang gaan’ of erop vertrouwen dat er een zinvol innerlijk proces gaande is. Ik geloof dat het alle verschil maakt voor jonge mensen als hun opvoeders uitstralen dat zoek-tijd, twijfel-tijd, niks-tijd, gewoon tijd, soms precies is wat je nodig hebt om een volgende stap te kunnen zetten. Niet elke vorm van groei is zichtbaar of meetbaar. Een goeie tuinman trekt niet aan de planten maar geeft water en mest en wacht geduldig. We zijn de balans kwijt. Er is alleen de actiestand. Zelfs het niksen wordt actief ingevuld; al is het maar scrollend. Stoppen met doen is hartstikke moeilijk. Het leidt meteen tot onrust, ‘want het levert niks op.’ Onze kinderen leren niet zomaar de onrust te omarmen en de onzekerheid te verdragen. Ze leren het van ons, van wat wij doen en hoe wij op ze reageren. Nu de positieve afsluiter: je kunt er heel makkelijk mee oefenen, want je hebt er niets voor nodig, anders dan het besef dat je anders wil gaan kijken naar niksen. Voor jezelf, je kinderen of je leerlingen. En dan ga je gewoon het bos in: ogen en oren open, lopen maar. Staat je school niet in het bos, en wil je hier toch mee aan de slag? Dan heb ik ook werkvormen voor je om in de klas te gebruiken, om te starten met stilstaan en te praten over hoe dat is. De werkvormen zijn gebaseerd op Acceptance and Commitment Training (ACT). Kijk op www.act2go.nl De woordparen die ik hier gebruikt hebt, hoorde ik in de podcast Onderwijs leiden met hart en ziel #28, waarin pedagoog Joop Berding wordt geïnterviewd n.a.v zijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld . Ik kan de podcast van harte aanbevelen.
MEER BLOGS »