Ze is 14. Een jonge Pocahontas met de ogen van een schuw hertje. Ze zit tegenover me ongelukkig te wezen omdat ze zo verlegen is. Alle dagen bang in de klas de beurt te krijgen, slapeloze nachten voor elk verjaardagsfeestje. Ik bedenk dat de meeste klasgenootjes waarschijnlijk denken dat voor een meisje met zo’n gezichtje de zon nooit ondergaat. Dat gras van die buurman toch!
Of ik haar van die verlegenheid af kan helpen. Dat vind ik nogal veel gevraagd, maar ik kan wel met haar kijken hoe ze de moeilijke momenten beter aankan. Maar eerst iets anders:
‘Stel, je staat midden op straat. En je ziet twee mensen heel hard rennen, een links en een rechts van je. Je kijkt nog eens goed en je ziet dat de ene persoon achterna gezeten wordt door een grote, gevaarlijk uitziende hond. De ander wordt niet achterna gezeten maar rent naar iemand toe die lachend met open armen staat te wachten. Ze rennen even hard en ze gaan dezelfde kant op. Wat is het verschil? Wie zou je liever zijn?’
Inkoppertje natuurlijk. Ze vindt het goed om eerst even samen de tijd te nemen om achterom te kijken, naar haar ‘hond’, naar die verlegenheid waar ze van af wil. Want ergens naar toe willen is niet hetzelfde als ergens voor weglopen.
Zo’n gesprek met een jongere is altijd zoeken naar de ingang. Soms is het makkelijk, soms blijft de deur dicht. Deze keer vlogen de deuren open. De verkorte versie:
Rot joh, zo verlegen. Je bent er de hele dag mee bezig, als ik dat zo hoor. Levert het nou ook wel eens iets op?
-?-
Nou ja, ik kan me voorstellen… kun jij goed luisteren?
-ja, op zich…-
Vertellen mensen wel eens persoonlijke dingen tegen jou, vriendinnen of zo?
-ja, best wel vaak, eigenlijk iedereen in ons groepje wel…Meestal komen ze naar mij als ze een probleem hebben.-
Hoe is dat voor jou?
-wel fijn, dat ze dat doen.-
Wat ’n vertrouwen krijg je dan zeg, van iedereen. Jeetje, mooi toch? Ik vraag me af, zouden ze nou sneller naar jou komen juist omdat je in gezelschap stiller bent en meer een luisteraar?
-ik denk eigenlijk van wel, ik denk wel dat mensen dat dan fijner vinden.-
Ja, dat snap ik wel. Ik zou ook liever iets wat ik moeilijk vind vertellen tegen iemand aan wie ik zie dat ‘ie ook wel eens onzeker is. Dat voelt toch wel veiliger of zo. (Ik gaf haar een muntje.)
‘De komende week hou je dit muntje in je zak. Dus even aan denken als je een andere broek aantrekt. Dit muntje staat voor deze eigenschap van jou: jouw ‘stille kracht’ noem ik het maar even. De ene kant is de mindere kant: je verlegenheid. De andere kant is de pluskant: je betrouwbaarheid, hoe je mensen helpt door te luisteren. Als je in de klas zit en je zit te stressen omdat je geen beurt wil voel je even aan je muntje en dan denk je: dit hoort bij mij. Nu baal ik er van, soms ben ik er blij mee. En andersom ook, als iemand je in vertrouwen neemt denk je: soms is het moeilijk, maar nu voelt het goed. Dat is alles voor komende week. Gewoon af en toe stilstaan bij dat muntje, en wat het betekent. Doe je het weg, dan komt er misschien iets anders voor terug, maar je raakt ook iets van waarde kwijt.’
Een week later gingen we verder kijken. De wens was niet veranderd, maar het uitgangspunt wel, een beetje. Een belangrijk beetje. Zo’n muntje kan in meer situaties helpen. Bij perfectionistische kinderen die alleen nog maar zien wat niet lukt. Bij kinderen met een pestverleden die elke dag voelen wat het ze gekost heeft, maar nooit bedacht hebben hoe het ze sterker, empathischer, of behulpzamer gemaakt heeft. Aan veel dingen waar iemand van af wil zit ook een mooie kant. En wie die kan zien, kijkt wat liever in de spiegel. Het is mijn mantra: wees mild voor jezelf.